Categorie: Dinsdag dilemma

  • Moeten we stoppen met (profiel)werkstukken in het voortgezet onderwijs?

    Moeten we stoppen met (profiel)werkstukken in het voortgezet onderwijs?

    Tot voor kort gold het profielwerkstuk als het sluitstuk van de middelbare schoolcarrière. Maar sinds leerlingen ChatGPT kunnen vragen om iets slims te schrijven over de werking van het menselijk brein in relatie tot stress, is het spel een beetje veranderd. De grote vraag: toetsen we nog wel de leerling — of vooral zijn tools?

    “We geven diploma’s aan chatbots”

    De titel kwam voorbij in het Parool, maar had ook zo uit de docentenkamer kunnen komen: “We geven diploma’s aan chatbots.”
    AI-expert Tom Naberink liet ChatGPT een scriptie schrijven die keurig aan de eisen voldeed. Binnen een paar uur. Hij riep al in 2023 dat het einde van de scriptie nabij was. Maar een jaar later wordt die gewoon nog beoordeeld, net alsof er niets aan de hand is.

    Ook in het AD klinkt het duidelijk: geschreven werk als toetsvorm is onhoudbaar geworden. En als we eerlijk zijn, weten we dat allang. Leerlingen op de middelbare school zijn er vaak verrassend handig in. Zeker op VWO-niveau.

    Ik herken het. In mijn lessen zie ik leerlingen die precies weten wat AI kan. En wat het voor hen kan doen. Een leerling vroeg laatst: “Waarom zou ik een taal leren als de vertaling toch binnen een seconde op m’n scherm staat?” En ergens is dat een logische vraag.

    We toetsen vooral of iets ‘lijkt te kloppen’

    Als leerlingen hun profielwerkstuk (deels) laten schrijven door een chatbot, en jij als docent vooral toetst op vorm en taal, dan loop je het risico vooral in te leveren op… inhoudelijke grip. Want wat weet die leerling nou echt?

    In het hoger onderwijs wordt inmiddels geëxperimenteerd met steekproefsgewijze controles: mensen uit interviews bellen, bijlagen opvragen met chatsessies, of het opnemen van interviews als bewijsmateriaal. Allemaal extra werk — dat niets zegt over het leerproces zelf. Zoals AI-onderzoeker Wilco Verdoold het samenvat: “En niemand steekt er iets van op.”

    Mondeling in plaats van werkstuk: wat ik nu doe

    Omdat ik het geschreven werk niet altijd meer vertrouw, geef ik minder werkstukken. In plaats daarvan doe ik iets anders: mondelinge gesprekken. Leerlingen lezen (of zeggen dat ze gelezen hebben) een boek, en dan stel ik vragen. Niet alleen over de inhoud, maar ook over verbanden. Thema’s. Dilemma’s.

    Wat blijkt? Je hoort snel of iemand begrijpt wat hij zegt. Of dat hij zinnen herhaalt zonder betekenis. En dat levert betere gesprekken op dan ik had met ingezonden werkstukken die soms zo gelikt zijn dat ik de leerling er niet meer in terugzie.

    Ik weet: dit kost meer tijd. En het voelt soms minder ‘objectief’. Maar het geeft me wél zicht op wat iemand heeft geleerd. En of hij of zij kan denken, niet alleen herhalen.

    AI-geletterdheid klinkt mooi — maar wat bedoelen we daar eigenlijk mee?

    Er wordt veel gepraat over ‘AI-geletterdheid’. Dat we leerlingen moeten leren omgaan met AI. Maar wat betekent dat in de praktijk? Dat ze een tool bouwen om Frans te overhoren? Of dat ze juist 30 woordjes afdekken en blijven schrijven tot het blijft hangen?

    Want: kennis die je niet zelf oefent, beklijft minder goed. En pubers kiezen logischerwijs de weg van de minste weerstand — zeker als die snel resultaat oplevert. “U gebruikt toch ook gewoon een rekenmachine?” vroeg een leerling me. Klopt. Maar ik heb wel eerst leren rekenen.

    Het probleem zit dieper: als leerlingen alles kunnen opzoeken, waarom zouden ze dan nog iets leren? En dat is geen opstandige vraag, dat is een fundamentele. En eentje die we als onderwijs serieus moeten nemen.

    Minder product, meer proces

    Wat we volgens Verdoold en anderen missen, is de aandacht voor het leerproces. Niet of iets er goed uitziet of af is, maar: begrijp je wat je inlevert? Of je dat doet via een boek, een uitlegvideo of ChatGPT — het gaat erom dat je het snapt. En dat je het kunt uitleggen. Verwoorden. Toepassen.

    Dat vraagt om andere vormen van toetsen: mondelinge toelichting, reflectie, projectmatig werken, misschien zelfs: leerlingen die hun denkproces expliciet maken in plaats van het eindresultaat afleveren.

    Is dat meer werk? Soms wel. Is het eerlijker? Vaak ook.

    Conclusie

    Het profielwerkstuk is niet per se achterhaald. Maar wél kwetsbaar. Zeker als we blijven doen alsof we zeker weten dat het geschreven werk ‘authentiek’ is, terwijl de leerling zélf soms amper weet wat erin staat.
    Mondeling toetsen is één antwoord. Procesgericht werken een tweede. Maar de echte uitdaging is misschien wel deze: weten we als docenten nog wat we willen toetsen — en waarom?

  • Terug na je zwangerschapsverlof: waarom scholen meer kunnen doen voor jonge moeders

    Terug na je zwangerschapsverlof: waarom scholen meer kunnen doen voor jonge moeders

    “Wanneer word ik weer mezelf?” Die vraag komt vaker terug dan we denken bij vrouwen die na hun zwangerschapsverlof weer aan het werk gaan. In het onderwijs, waar de werkdruk hoog is en de ruimte voor maatwerk klein, komt die vraag extra hard aan. Toch lijkt die fase ook op de onderwijswerkvloer nog altijd een blinde vlek.

    De officiële kraamtijd is zes weken, maar veel vrouwen voelen de impact van een bevalling tot wel twee jaar later. Dat zegt Pauline Bijster, journalist en auteur van het boek Een nieuw leven. Ze sprak met tientallen wetenschappers, artsen en jonge ouders. Haar conclusie: terugkeren op de werkvloer is fysiek en mentaal veel zwaarder dan we als maatschappij, en zeker als werkgever, willen erkennen.

    Lees: NRC-interview met Pauline Bijster

    ‘Het is allemaal oké’

    Bijster kreeg vijf kinderen in verschillende levensfasen. “Elke keer dacht ik: dit keer zal het beter gaan. Maar ik werd toch weer overvallen door uitputting, stemmingswisselingen, vergeetachtigheid. En dat ondanks een fijne relatie, goede baan en een gezond lichaam.”

    Ze pleit voor een ander script bij terugkeer. Niet: “Wat fijn dat je er weer bent, het is druk, hier is je werk.” Maar eerder: “Misschien voel je je de ene dag prima en ben je de andere dag kapot van een slapeloze nacht – en dat is allemaal oké.”

    Veel vrouwen voelen de druk om ‘weer normaal te doen’, juist omdat ze zich al bezwaard voelen over hun afwezigheid. Uit onderzoek dat Bijster aanhaalt blijkt dat bijna de helft van de moeders het zwaar vindt om weer aan het werk te gaan, en 43 procent durft zich daar niet over uit te spreken. In sommige sectoren loopt het verzuim na terugkeer op tot vijftig procent.

    Volgens Parents Inc. — een organisatie die werkgevers helpt om ouders gezond aan het werk te houden — valt 33 tot 50 procent van de vrouwen (deels) uit na hun verlof, vaak vanwege klachten die verband houden met de postpartumperiode.

    Onderwijs kent eigen knelpunten

    Wie terugkeert als docent, springt direct weer in het ritme van lesuren, pleinwacht en ouderavonden. Pauzes zijn kort, vervanging is schaars, en een rustige werkplek is vaak ver te zoeken. Voor jonge moeders die nog moeten kolven is dat een probleem.

    Wettelijk mag een vrouw de eerste negen maanden na haar bevalling tot twee uur per dag onder werktijd kolven – doorbetaald. Toch blijkt in de praktijk dat scholen vaak geen geschikte kolfruimte hebben. Een klas alleen laten is geen optie, en het vragen om tijd of ruimte stuit soms op onbegrip.

    Zoals een jonge docent vertelde in de Werkrust-podcast:

    “Je weet dat je er recht op hebt, maar het voelt toch alsof je lastig bent. Alsof je moet kiezen tussen professional zijn of moeder zijn.”

    De gevolgen blijven niet uit

    Uit hersenonderzoek blijkt dat het tot twee jaar kan duren voordat delen van het brein die geheugen en leren aansturen, weer volledig functioneren. Tegelijkertijd is het empathisch vermogen verhoogd – handig in de omgang met een baby, maar op de werkvloer kan dat leiden tot overprikkeling of het gevoel ‘voor iedereen te moeten zorgen’.

    Ook officiële cijfers onderstrepen de impact:

    • Volgens het CBS (2019) verandert ruim 40 procent van de vrouwen hun werksituatie bij de komst van het eerste kind.
    • De meerderheid stopt, verandert van baan of gaat structureel minder werken.
    • Slechts één op de drie vrouwen werkt nog evenveel als vóór de bevalling.

    Wat kunnen scholen wél doen?

    Hoewel verlofregelingen in Nederland zijn verbeterd, blijft de ondersteuning op de werkvloer vaak afhangen van de bereidheid van leidinggevenden. Toch zijn er concrete stappen die elke school kan zetten:

    1. Zorg voor een goede terugkeerregeling

    Behandel de eerste weken na zwangerschapsverlof als een re-integratieperiode. Begin met halve dagen, evalueer regelmatig en bied ruimte voor herstel.

    2. Registreer en faciliteer kolven en rustmomenten

    Een kolfruimte, extra pauze en rusttijd zijn wettelijke rechten. Plan dit structureel in het rooster en bespreek het vooraf in het team.

    3. Train schoolleiders in postpartum-ondersteuning

    Een goed gesprek maakt vaak het verschil. Toon begrip, bied flexibiliteit en bespreek verwachtingen open, zonder te veroordelen.

    Een maatschappelijk probleem

    Zoals Pauline Bijster stelt: “Moeders zijn de juf op de school van je kinderen, je huisarts, of de presentatrice op tv. Dit gaat ons allemaal aan.” Het is tijd dat we de postpartumperiode serieus nemen – ook op school – en jonge moeders niet dwingen om te kiezen tussen herstel en hun beroep.


    Wat zou jouw school anders kunnen doen?
    Welke steun had jij gewenst – of gekregen – toen je na je verlof weer ging werken? Laat het weten in een reactie of deel dit artikel met een schoolleider of collega.

  • Versnipperde meivakantie – ‘Heb je recht op een gezinsvakantie in mei?’

    Versnipperde meivakantie – ‘Heb je recht op een gezinsvakantie in mei?’

    Dit jaar valt me voor het eerst de discussie over de vakantieplanning echt op. Vooral de meivakantie lijkt onderwerp van gesprek. Het AD wijdde er onlangs een uitgebreid artikel aan. Maar wat is eigenlijk precies het probleem? En waarom ervaren we dit als een probleem?

    Een vakantie zou ontspanning moeten brengen, maar door de versnippering van de meivakantie tussen basisscholen (PO) en middelbare scholen (VO) lijkt die ontspanning niet voor iedereen vanzelfsprekend. Vooral onderwijsprofessionals die zelf kinderen hebben, merken de gevolgen.
    Hoe groot is het probleem nu echt? En welke aannames zitten er achter onze verwachtingen rondom vakanties?

    Waarom lopen de vakanties uiteen?

    De meivakantie bestaat uit één verplichte week vrij voor alle scholen. Daarnaast mogen scholen zelf kiezen wanneer ze een tweede week toevoegen. Die ruimte leidt ertoe dat basisscholen en middelbare scholen soms verschillende keuzes maken.

    Middelbare scholen plannen hun extra vakantieweek vaak vóór de verplichte week, omdat de centrale eindexamens in mei starten. Basisscholen schuiven de extra week juist vaak naar achteren.
    Vooral in regio Midden kiezen basisscholen daar dit jaar bewust voor, omdat de zomervakantie relatief laat begint. Door de meivakantie te verlaten, wordt voorkomen dat jonge kinderen een lange periode zonder vrije dagen hebben tussen mei en eind juli.

    “Voor jonge kinderen wil je de perioden tussen vakanties niet te lang maken,” zegt Marie-Elle Bakker, bestuurder bij PCBO Amersfoort.

    Is samen vakantie vieren een recht?

    De versnippering van vakanties levert praktische problemen op voor ouders, maar roept ook bredere vragen op. Is het een recht geworden om twee weken meivakantie met het hele gezin te hebben? Oorspronkelijk was vooral de zomervakantie bedoeld voor gezamenlijke gezinsvakanties.

    Met Hemelvaart en Pinksteren kort na de meivakantie, en de zomervakantie in zicht, lijkt de impact van nog een extra week school verwaarloosbaar. Of kinderen nu tien of elf weken school hebben, maakt in deze periode met veel onderbrekingen vermoedelijk weinig verschil.

    Verschillende perspectieven binnen het gezin

    Niet ieder gezinslid beleeft de vakantie hetzelfde. Pubers kunnen een week vrij zonder ouders of jongere broertjes en zusjes juist prettig vinden: tijd voor zichzelf, afspraken met vrienden en minder verplichtingen.

    Tegelijkertijd is er een belangrijk verschil tussen jonge en oudere leerlingen. Terwijl een bovenbouwleerling vaak zelfstandig zijn weg vindt en weinig begeleiding nodig heeft in vakantieweken, is dat voor brugklassers vaak anders.
    Een brugklasser, die net de overstap naar het VO heeft gemaakt, heeft soms nog baat bij de aanwezigheid van een ouder tijdens vakantieweken. Dit geldt zeker als er ook jongere broertjes of zusjes op de basisschool zijn.

    Voor ouders met kinderen op zowel een basisschool als in de brugklas kan de versnipperde vakantie betekenen dat zij eigenlijk drie weken vrij moeten nemen om voor al hun kinderen beschikbaar te zijn. Dit slokt voor veel ouders een groot deel van hun vakantiedagen op.
    Een alternatief is kinderen naar de buitenschoolse opvang (BSO) brengen of ze alleen thuis laten, maar dat zijn keuzes die niet nodig zijn als de vakantieweken beter op elkaar aansluiten.

    Praktische gevolgen zichtbaar op scholen

    De wens om als gezin samen vakantie te hebben, leidt soms tot creatieve oplossingen. Sommige ouders melden hun kinderen uit het PO ‘ziek’ om alsnog gezamenlijk op reis te kunnen. Hoewel er geen harde cijfers zijn, signaleren scholen dat dit een jaarlijks terugkerend fenomeen is rond de meivakantie.

    “Onze intentie is altijd om vakanties voor basisscholen en voortgezet onderwijs te laten overlappen, maar door de eisen rondom eindexamens en de zomervakantie lukt dat niet altijd,” aldus Stella Efdé, voorzitter van het College van Bestuur van Onderwijsgroep Amersfoort.

    Overdenkingen over flexibiliteit en verwachting

    De onderliggende vraag is of we onze verwachtingen rondom vakanties moeten bijstellen. Steeds vaker lijkt de meivakantie te worden gezien als een recht op een gezinsvakantie, terwijl deze periode daar oorspronkelijk niet voor bedoeld was.

    Het combineren van verschillende belangen — jongere kinderen, eindexamenleerlingen, vakantiedrukte — zorgt ervoor dat volledige uniformiteit lastig blijft.

    Conclusie

    De versnippering van de meivakantie tussen PO en VO maakt duidelijk dat praktische planningsproblemen samenhangen met veranderende maatschappelijke verwachtingen. Terwijl het onderwijssysteem probeert rekening te houden met uiteenlopende belangen, groeit de vraag naar flexibiliteit.
    Misschien is het tijd om kritisch te kijken: verwachten we niet te veel van het onderwijs als het gaat om het faciliteren van onze vakantieplannen?

  • Toetsing PO en VO onder de loep in politiek Den Haag

    Toetsing PO en VO onder de loep in politiek Den Haag

    Op donderdag 25 april praten Kamerleden met experts over de rol van toetsen in het onderwijs. Wat toetsen we eigenlijk – en waarom?

    Rondetafelgesprek Tweede Kamer: 25 april

    Op donderdag 25 april 2024, van 14.00 tot 17.00 uur, organiseert de Tweede Kamer een rondetafelgesprek over toetsen in het basis- en voortgezet onderwijs. Onderwijswetenschappers, leraren, leerlingen en beleidsmakers gaan in gesprek over de huidige toetspraktijk en wat daarin anders zou moeten. Het gesprek is live te volgen via:
    👉 tweedekamer.nl/rondetafel-toetsen

    Het gesprek raakt aan een kernvraag waar veel docenten, leerlingen én ouders mee zitten: waarom toetsen we, hoe toetsen we – en wat levert het eigenlijk op?


    Toetsen zijn niet per definitie slecht

    Laten we eerlijk zijn: toetsing heeft z’n nut. Als het goed gebeurt, kan het leren juist versterken. Hier een paar belangrijke voordelen:

    Toetsen helpen bij het ophalen en vasthouden van kennis.
    Het zogenoemde testing effect laat zien dat het actief ophalen van informatie (bijvoorbeeld via oefentoetsen of korte quizzen) zorgt voor diepere verankering in het geheugen. [Roediger & Karpicke, 2006]

    Toetsen kunnen richting geven aan het leerproces.
    Vooral bij formatieve toetsing helpt de uitkomst om te zien wat al goed gaat en waar nog werk aan de winkel is. Zowel voor de leerling als de docent.

    Toetsen kunnen motiveren – als ze goed worden ingebed.
    Een toetsmoment kan het leerproces structureren en richting geven, mits het niet alleen draait om ‘een cijfer halen’, maar ook om ‘verder komen’.

    Toetsing kan dus zeker ondersteunend zijn aan leren. Maar in de praktijk…?


    “We moeten leren voor de toets, meneer!”

    Veel docenten merken het: leerlingen komen pas in beweging als er een cijfer aan vastzit. Vooral als het om een officiële PTA-toets gaat, zie je ineens focus. Het lijkt een soort knop: nu moet het. Maar dat roept meteen vragen op: hoe komt het dat leerlingen pas écht meedoen als het om een toets draait?

    “Veel leerlingen doen iets pas als het voor een cijfer is.” – Johannes Visser, Is het voor een cijfer?

    In mijn eerdere blog Waarom toets ik eigenlijk? stelde ik mezelf precies die vraag. Daarin ging ik dieper in op het verschil tussen toetsen om te controleren en toetsen om te ondersteunen. Het antwoord bleek complexer dan gedacht – en precies daarom moeten we dit gesprek blijven voeren.


    Het emmertje is snel leeg

    Een krachtige metafoor om dit probleem te begrijpen: stel je voor dat de aandacht en energie van leerlingen een emmertje is. Elk vak, elke toets, elke planningsopdracht tapt daar iets uit. En dat emmertje is niet oneindig.

    Een snelle rekensom:
    8 vakken × 10 toetsen = 80 toetsen per schooljaar.
    Verspreid over ongeveer 30 toetsweken = bijna 3 toetsen per week.

    Tel daar nog huiswerk, presentaties, praktische opdrachten en schoolstress bij op, en je ziet: dat emmertje loopt regelmatig over. Als de ene docent een toets aankondigt, verdwijnt de energie automatisch bij het vak van de ander. Herkenbaar?


    Van meten naar mediëren

    In Medierend Leren pleit Emiel van Doorn voor een andere kijk op leren én toetsen. Hij bouwt voort op het werk van Vygotsky en stelt dat echte ontwikkeling ontstaat in interactie, niet in isolatie. Leerlingen groeien vooral in de ruimte waar ze uitgedaagd worden tot iets wat ze nog nét niet zelfstandig kunnen – de zone van naaste ontwikkeling.

    Een toets moet dus niet alleen meten waar iemand nu staat, maar een brug slaan naar waar diegene naartoe kan groeien – mét begeleiding.

    “Leren gebeurt in interactie, niet in isolatie voor een toets.” – Emiel van Doorn

    Dat vraagt om een cultuurverandering in het onderwijs: minder nadruk op afrekenen, meer op begeleiden.


    Tijd voor een andere toetscultuur

    Als toetsen het leerproces onderbreken in plaats van ondersteunen, is het tijd om kritisch te kijken. Niet naar óf we toetsen, maar hoe we dat doen. Wat willen we meten? Wat willen we bereiken?

    🟢 Toets minder, maar beter
    🟢 Stem toetsmomenten af tussen vakken
    🟢 Gebruik toetsen als startpunt voor feedback, niet als eindstation

    Het rondetafelgesprek op 25 april is een kans om die omslag in gang te zetten. Een kans om weer ruimte te maken voor de vraag die aan de basis zou moeten staan: helpt deze toets het kind vooruit?


    👉 Wat vind jij?

    Hoe ervaar jij toetsdruk op school? Zie jij dat leerlingen opbranden door de hoeveelheid toetsen – of juist opbloeien als het goed gebeurt?

    Laat van je horen in de reacties. Wat werkt op jouw school, en wat kan anders? Heb je ervaringen of ideeën die we mee moeten nemen in dit gesprek? 💬👇

  • Is lunchen zonder pauze nog wel lunchen?

    Is lunchen zonder pauze nog wel lunchen?

    In het onderwijs is de lunchpauze vaak een soort tussenzone: net geen lestijd, maar zeker ook geen rustmoment. En toch is dat precies wat we juist wél nodig hebben. Laatst las ik een post van Stijn Nieman die me aan het denken zette. Hij schreef dat je tijdens een werklunch drie dingen misloopt: rust voor je hoofd, contact met collega’s en een gezonde eetpauze. En eerlijk gezegd: dat herken ik.

    We hebben allemaal die dagen waarop je met een salade in je hand nog snel iets afstemt met je sectiegenoten. Of een overleg voert met een projectgroep, omdat iedereen dan toevallig beschikbaar is. En dan duikt er vaak ook nog een leerling op in de personeelskamer die je dringend nodig heeft. Kortom: er gebeurt van alles, behalve opladen.

    Een boterham in je lokaal

    Wat me ook opvalt: steeds meer collega’s kiezen ervoor om in hun lokaal te lunchen. Soms waarschijnlijk om even geen prikkels te hebben – stilte, geen vragen, gewoon ademhalen. Maar soms zie ik ook dat de boterham ondertussen plaatsmaakt voor een toets, een PowerPoint of het nakijken van werk. Begrijpelijk. Maar het roept de vraag op:

    “Als je blijft werken tijdens je lunch, ben je dan echt aan het lunchen?”

    Want je brein draait in het onderwijs de hele dag door. Van uitleg tot gesprek, van improvisatie tot administratie. Juist dan is het belangrijk om één moment per dag écht afstand te nemen. Niet alleen om rust te voelen, maar ook om er daarna weer met volle focus te kunnen staan.

    Het belang van pauze voor je brein én je team

    Onderzoek laat zien dat mensen die hun pauze gebruiken om los te komen van werk, daarna scherper zijn en zich beter kunnen concentreren. In de klas merk je dat direct: meer rust, meer overzicht, meer ruimte om te schakelen.

    Daarnaast is het contact met collega’s tijdens de pauze van grote waarde. Even niet over toetsen of roosters, maar juist over het weekend, een goede serie of de chaos op het schoolplein. Dat soort informele gesprekken bouwen vertrouwen op, en die verbinding maakt samenwerking op andere momenten weer makkelijker.

    Bewust kiezen voor pauze

    En dan nog iets: hoe je eet, doet ertoe. Als je lunch er snel tussendoor glipt, kies je meestal voor gemak. Vaak iets wat je energie juist niet ten goede komt. Bewust pauzeren betekent ook: even rustig eten, en merken dat je hebt gegeten.

    Dus ja: ook op de drukste dagen loont het om écht pauze te nemen. Even weg uit de werksfeer, al is het maar twintig minuten. Niet om nóg iets te regelen, maar om op te laden.

    En jij?

    Hoe ziet jouw lunchpauze eruit? Lukt het je om even los te komen van je werk, of wordt het toch vaak een werkmoment met een boterham erbij?

  • Dinsdag dilemma: vaste vakantiedagen inruilen voor vrije keuze?

    Dinsdag dilemma: vaste vakantiedagen inruilen voor vrije keuze?

    In het onderwijs heb je 12 weken vakantie, maar geen zeggenschap over wanneer. Luxe of beperking? Wat als je een deel van die vaste weken kon inruilen voor vrijheid om zélf te kiezen? Zou jij dat doen?

    Veel vakantie, weinig vrijheid
    In het primair en voortgezet onderwijs zijn vakantieweken grotendeels vastgelegd. Volgens de CAO PO en CAO VO heeft onderwijspersoneel recht op zo’n 12 weken verlof per jaar: 6 weken zomervakantie, 2 weken kerstvakantie en de rest verdeeld over mei-, herfst- en voorjaarsvakantie.
    Een aanzienlijk verschil met andere sectoren, waar medewerkers gemiddeld 25 tot 30 vakantiedagen per jaar hebben – maar die mogen ze wél flexibel opnemen.

    Gemiddeld aantal vakantiedagen per beroepsgroep in België

    Flexibiliteit als nieuwe norm
    Flexibel verlof is in opmars. Zo introduceerde KPN in 2024 het principe van “onbeperkt verlof”. Ook in Breda werkt een bedrijf zonder vast vakantierooster: medewerkers bepalen zelf hoeveel en wanneer ze vrij nemen (bron).

    In een Radio 1-debat bleek dat werknemers met onbeperkt verlof vaak juist mínder vakantie opnemen. De grens tussen werk en privé vervaagt, en collega’s willen elkaar niet belasten.

    Altijd vrij als iedereen vrij is
    Het huidige onderwijssysteem heeft ook nadelen. Altijd vrij zijn als iedereen vrij is, betekent: hogere prijzen, drukke bestemmingen, en nul flexibiliteit. Geen spontane vakanties buiten het seizoen, geen rustpauze in een druk najaar, geen ruimte voor persoonlijke gelegenheden.

    “Altijd vrij zijn als iedereen vrij is, betekent óók: volle campings, hoge vliegtarieven en géén ruimte voor spontane tripjes.”

    En wie iets belangrijks te vieren heeft buiten de schoolvakanties? Die moet hopen dat het toeval meezit.

    Een hybride model?
    Daarom het dilemma: zou het onderwijs gebaat zijn bij een hybride model? Denk aan 4 weken verplichte zomervakantie, met daarnaast 2 of 3 weken vrij te plannen naar eigen inzicht.
    Dat vergt een cultuuromslag én praktische oplossingen – denk aan roostering, vervanging en teamafspraken. Maar het kan ook bijdragen aan werkgeluk, autonomie en balans.

    Wat zou jij kiezen? Vaste vakantieweken zoals we die nu kennen, of meer vrijheid om je eigen ritme te bepalen?

    Bronnen

  • Dinsdag Dilemma: Deadline is deadline… of toch niet?

    Dinsdag Dilemma: Deadline is deadline… of toch niet?

    Je spreekt een duidelijke deadline af, maar toch ligt er weer een vergeten werkstuk op je bureau. Wat doe je? Geef je een tweede kans of houd je vast aan de afspraak?

    Volgens de Onderwijsraad is het goed als leraren zelf bepalen wanneer ze soepel zijn en wanneer niet. Maar onderzoek van Didactief laat zien dat te veel coulance ertoe kan leiden dat leerlingen steeds minder verantwoordelijkheid nemen. Als ze weten dat ze altijd een tweede kans krijgen, waarom zouden ze zich dan nog aan de deadline houden?

    Misschien is er een middenweg: vaste regels, maar met af en toe een uitzondering. Bijvoorbeeld een herkansing onder voorwaarden of een lagere beoordeling bij te laat werk. Zo blijft de deadline betekenisvol, maar houd je oog voor de leerling.

    Wat doe jij? Streng vasthouden aan de deadline of soms een uitzondering maken? Laat het weten in de reacties!

  • Dinsdag dilemma: rust of reuring in het lokaal?

    Dinsdag dilemma: rust of reuring in het lokaal?

    Nederlandse klassen zijn rumoerig. Héél rumoerig. Volgens een recent NOS-artikel zijn Nederlandse klaslokalen zelfs de meest lawaaierige van Europa. Geen wonder dat leerlingen moeite hebben zich te concentreren — probeer maar eens een rekensom te maken terwijl iemand achter je zijn hele leven deelt op Snapchat. Maar hoe krijgen we het stil in de klas zonder dat het een militaire academie wordt?

    Het probleem: chaos in het klaslokaal

    Uit het artikel van Trouw blijkt dat Nederland wereldwijd slecht scoort als het gaat om orde en discipline in de klas. Leerlingen praten door de lessen heen, lopen rond of zitten met hun telefoon te spelen. Dit heeft directe gevolgen voor de leerprestaties: hoe meer afleiding, hoe moeilijker het wordt om lesstof echt op te nemen. Nederlandse leerlingen ervaren daardoor meer stress en behalen gemiddeld lagere cijfers dan leerlingen uit landen waar meer rust in het lokaal heerst.

    Ook voor docenten is het zwaar. Door het constante lawaai is het moeilijk om controle te houden en wordt het lastiger om écht contact te maken met de klas. Veel leraren geven aan dat ze zich vaker uitgeput voelen na een schooldag vol afleiding en strijd om de aandacht. Het resultaat? Een hoger risico op burn-outs en minder plezier in het werk.

    Strenger regime: de voor- en nadelen

    Een voor de hand liggende oplossing is het invoeren van striktere regels. Geen telefoons meer in de klas, duidelijke grenzen stellen en consequenties verbinden aan ongewenst gedrag. Volgens het NOS-artikel zorgt meer rust in de klas namelijk voor betere concentratie en hogere leerprestaties. In sommige scholen heeft dit al succes: leerlingen weten wat er van hen verwacht wordt, waardoor de rust in het lokaal toeneemt.

    Maar een te streng regime kan ook averechts werken. Volgens het artikel in Trouw is een te autoritaire aanpak niet de oplossing. Te veel regels kunnen ervoor zorgen dat leerlingen zich niet op hun gemak voelen, minder durven te participeren en zelfs in opstand komen. Niemand wil in een klas zitten waar het voelt alsof je elk moment op je kop kunt krijgen omdat je een keer fluistert.

    Een ander risico is dat het vertrouwen tussen docent en leerling verdwijnt. Een klas waarin alleen gehoorzaamheid telt, gaat ten koste van creativiteit en een open leerklimaat. Het gevaar is dat leerlingen zich minder vrij voelen om vragen te stellen of hun mening te geven — en dat belemmert juist het leerproces.

    Conclusie: balans is de sleutel

    Rust in de klas is belangrijk, maar dat betekent niet dat het lokaal een gevangenis moet worden. De beste aanpak lijkt een mix van duidelijke regels en voldoende ruimte voor ontspanning en eigen inbreng. Het artikel in Trouw benadrukt dat beleid nodig is, maar ook dat de relatie tussen leerling en docent centraal moet blijven staan. Leerlingen moeten zich veilig en gehoord voelen, terwijl er ook genoeg structuur is om orde te bewaren.

    Een klas waar zowel rust als plezier heerst — dat is de ideale situatie. Duidelijke afspraken over telefoongebruik en gedrag, maar ook ruimte voor een grapje en eigen inbreng. Zo zorg je voor een fijne sfeer én betere leerprestaties.

    👉 Wat denk jij? Zijn strengere regels dé oplossing voor meer rust in de klas, of is een andere aanpak nodig? 😄

  • Werken tot vijf uur? In het onderwijs lijkt dat bijna vreemd

    Werken tot vijf uur? In het onderwijs lijkt dat bijna vreemd

    “Gaat het wel goed met je?” Op een workshop hoorde ik dat een jonge collega die vraag vaak kreeg toen ze iedere dag na 16.00 uur nog aan het werk was op haar school. “Ik voelde me bijna bezwaard om tot vijf uur door te gaan,” dacht ze. Het laat zien hoe ongebruikelijk het lijkt om in het voortgezet onderwijs een volle werkdag te maken die tot vijf uur duurt. Maar waarom eigenlijk? En is het echt zo gek om gewoon tot het einde van een normale werkdag op school te blijven?

    Werktijden versus werkdruk

    Met een volledige baan (1,0 FTE) hoor je als docent 1659 uur per jaar te werken. Dat komt neer op zo’n 41,5 uur per week — ofwel 8,3 uur per dag. Neem je daar een lunchpauze en twee koffiebreaks bij, dan zit je op een werkdag van ongeveer 9,3 uur. Van 8.00 uur tot 17.00 uur werken zou dus heel normaal zijn. Toch zie je na de laatste bel op veel scholen een grote uittocht. Zodra de leerlingen naar huis gaan, volgen de docenten al snel.

    Een collega zei eens dat hij zijn lesrooster zag als zijn werktijd. Als de lessen klaar zijn, zit zijn werkdag erop. Maar het werk is daarmee natuurlijk niet af. Toetsen nakijken, lessen voorbereiden, administratie bijwerken — dat moet allemaal nog gebeuren. Maar vaak gebeurt dat thuis, in de avonduren of in het weekend. “Je weet niet wat iemand thuis allemaal doet,” is dan het argument. En dat klopt. Maar misschien is dat juist het probleem.

    Thuiswerken: gemak of extra belasting?

    Thuiswerken lijkt handig, maar het heeft zo zijn nadelen. Eenmaal thuis is het lastig om in de werkmodus te blijven. Kinderen die iets willen, de vaatwasser die nog uitgeruimd moet worden, of een partner die even wil kletsen — thuis zijn de afleidingen eindeloos. En eerlijk is eerlijk: na een lange dag voor de klas is het lastig om nog geconcentreerd te blijven.

    Daarnaast is thuiswerken lang niet altijd efficiënt. Hoe productief ben je echt als je zondagavond om 20.00 uur nog die laatste toetsen probeert na te kijken? Je bent moe, je focus is weg, en voor je het weet ben je er drie keer zo lang mee bezig. Toch kiezen veel docenten ervoor om hun werk mee naar huis te nemen. Maar waarom eigenlijk?

    Waarom dan niet op school blijven?

    “Er zijn geen goede werkplekken op school,” hoor je vaak. Maar dat valt op veel scholen eigenlijk best mee. Na 15.00 uur zijn er meestal genoeg lokalen vrij. Je kunt je laptop aansluiten op een groot beeldscherm, met een losse muis en toetsenbord, zodat je comfortabel kunt werken. Deur dicht, telefoon weg geen afleiding, geen huishoudelijke klusjes die om aandacht vragen — gewoon rustig doorwerken.

    De voordelen van werk en privé scheiden

    Juist het scheiden van werk en privé kan veel rust geven. Als je op school je werkdag afrondt, trek je daarna letterlijk de deur achter je dicht. Geen mailtjes meer checken of nog snel iets voorbereiden op de bank — thuis is thuis. Bovendien werkt het motiverend als meerdere collega’s ook op school blijven werken. Je kunt makkelijk even sparren of samen nadenken over een lesidee. Het creëert een gevoel van teamgeest en helpt om elkaar scherp te houden. Natuurlijk is het daarbij wel handig om elkaar niet af te leiden, maar dat spreekt voor zich.

    De balans tussen werk en privé

    Het gaat uiteindelijk om de balans. Als je structureel minder uren werkt dan je eigenlijk zou moeten, maar het werk blijft hetzelfde, dan voel je vanzelf druk. Misschien is het tijd om het werken tot vijf uur wat normaler te maken in het onderwijs. Dan blijft het werk op school, en kun je thuis echt ontspannen. Want hoe vaak ben je nou écht productief als je ’s avonds op de bank nog je mail doorneemt?

    Misschien moeten we die jonge collega die tot vijf uur doorwerkt niet vragen of het wel goed met haar gaat, maar onszelf afvragen waarom we het zo raar vinden dat iemand gewoon een normale werkdag maakt. Hoe kijk jij daartegenaan?