Kan onderwijs ook zonder computer?

Drie jaar geleden werd ik gevraagd om een praatje te houden voor de club van oud-docenten van onze school. Om het nog een extra lading te geven: het waren ook mijn oud-docenten. Onderwerp van de presentatie (‘vroeger was alles ouder’) waren de veranderingen in ICT en audiovisuele middelen in het onderwijs. Ik vond het een ontzettend leuk onderwerp om uit te diepen. Want wat is er veel veranderd sinds ik zelf in de schoolbanken zat. Alleen: zijn de verandering ook een verbetering?

Op de basisschool was het feest als de tv aan ging op vrijdag om het Schooltv weekjournaal te kijken. En een paar keer per jaar was bij binnenkomst het lokaal donker omdat we dia’s gingen kijken. Voor de rest moest je het qua visuele ondersteuning hebben van de tekenkunsten van de meester of juf (Juffrouw Naber en Meneer Rosenhart blonken hierin uit). Lukte dit niet dan was een mooi verhaal bij een Isings of Jetses plaat een prima alternatief.

 Op de middelbare school zag ik voor het eerst een overheadprojector waarmee de biologiedocent plaatjes van de anatomie kon laten zien. Het rooster was een statisch iets. De wijzigingen hingen op een handgeschreven velletje op een prikbord in de hal.

Toen ik ging studeren maakte ik kennis met het internet. Er bleek geen grens meer aan informatie vinden te zijn. Waar ik aanvankelijk artikelen in tijdschriften en boeken moest zoeken kon ik dit veel eenvoudiger doen met een zoekopdracht in Altavista of Google. 

Op mijn stageadres had de school één mailadres dat door de administratie werd beheerd. Interne communicatie gebeurde vooral via briefjes in postvakjes. Je maakte hiermee steeds de afweging of een bericht kon wachten tot je de persoon in kwestie persoonlijk zou zien. 

Ik vraag me af hoe ik het als 14-jarige puber had gevonden om een mailbox bij te houden. Als 43-jarige werkrustambassadeur vind ik het namelijk al een uitdaging. Vijftig berichten op een dag zijn geen uitzondering. Met een clubje zielsverwanten zijn we een kleine ‘strijd-tegen-mail’ gestart (waarover later meer)

Op de eerste school waar ik zelf les gaf werken had ik een collega in de sectie die zo’n groot arsenaal aan VHS-banden dat ik vermoedde dat hij zichzelf wilde ‘outsourcen’.

De laatste jaren heeft onze school, net als veel andere scholen, een flinke digitalisering ondergaan. Geen kind weet zijn rooster uit het hoofd. Ze lopen de hele dag met een telefoon in de hand de Zermelo app achterna. Ouders weten ‘real-time’ wat de nieuwe cijfers zijn nadat deze door de docent zijn ingevoerd in SOM. De smartboards tonen iedere les de mooiste presentaties of filmpjes in 4K kwaliteit. Leerlingen hoeven zich niet meer te bekommeren om de briefjes die de shredder/rugtas niet hebben overleefd. Alles wordt gemaild naar hen en naar hun ouders. Aantekeningen zijn vervangen door de melding dat de presentatie ook in Google Classroom staat. 

Dat alle leerlingen een smartphone hebben is al jaren een feit. Als docenten voeren we een achterhoedegevecht door deze ‘dopamineverstrekkers’ in telefoontassen naast het bord te laten plaatsen. Over twee jaar heeft iedere leerling op onze school zijn eigen Chromebook of laptop. Hiermee is de weg naar de ‘zee aan informatie’ (en afleiding) onbeperkt open. In de pauzes is het apparaat nooit ver weg.

Ook collega’s zijn afhankelijker geworden. Tijdens een Wifi storing hoorde ik iemand eens zeggen dat hij maar naar huis ging want hoe moest hij nu onderwijs geven?

Als digicoach kreeg ik een paar jaar geleden het verzoek om een nieuwe collega ‘wat op weg te helpen’ op ICT gebied. Deze vrouw had meer dan een decennium ervaring met lesgeven op een middelbare school. En daar functioneerde zij prima. Alleen stond deze school in Suriname. Haar didactische middelen daar waren vooral bord en krijtje. Al snel kwam ik er achter dat het wat langer zou duren om alle systemen die wij gebruiken uit te leggen. Ik bedacht me tijdens zo’n sessie regelmatig dat we wel een hele grote ICT boom hebben opgetuigd voor ons onderwijs. 

In haar artikel ‘Hoe slimmer onze spullen, hoe dommer we ons voelen’ beschrijft Mariët Meester in de NRC hoe digitalisering ook zaken té complex kan maken. Ik herken dit wel. Na het betreden van mijn lokaal zet ik eerst het bord aan, koppel ik mijn laptop, start ik diverse tabbladen in Chrome op (presentielijst, presentatie, Classroom) en controleer ik het geluid/beeld. Als een van deze zaken niet goed werkt voelt het alsof het een gemankeerde les is. Terwijl ik 10 jaar geleden ook nog kon genieten om een bord vol aantekeningen te maken (en tot groot verdriet na de bel weer moest uitvegen).  

Natuurlijk is niet alles kommer en kwel. Mijn mentorleerlingen zweren bij de YouTube video’s van Jort geschiedenis of ‘Math with Menno’. Ook vraag ik me af hoe het Corona-onderwijs eruit had gezien zonder Google Meet of Microsoft Teams. Ik vind het zelf heerlijk dat ik voor sommige overleggen of vergaderingen online kan volgen i.p.v. een middag onderweg te zijn. En de D-toetsen die ik afgelopen week afnam waren in no-time nagekeken en besproken.

Dat het onderwijs is veranderd door ICT is een zekerheid. Vooral de middelen. De inhoud voor een vak als wiskunde, geschiedenis of Nederlands is in de kern redelijk gelijk gebleven. De belangrijkste vraag die we ons iedere keer moeten blijven stellen is: “wordt het onderwijs hier beter van?” 

Wat zijn jouw ideeën hierover?

Geef een reactie