Annegreet van Bergen, auteur van bestsellers als De Gouden Jaren en Het Goede Leven, was jarenlang journaliste en chef van de economieredactie van Elsevier. Ze vertelt hoe een burn-out haar leven ingrijpend veranderde. Er kwam een boek over wat ze leerde over werkdruk, balans en herstel. Over de uitputtende werkcultuur en het vinden van rust in een wereld vol verwachtingen. In een mooi persoonlijk gesprek vertelt ze over haar ervaringen met onderwijs. En hoe tegenslag uiteindelijk leidde tot het grote succes van haar schrijverschap.
We vonden dat alle letters gelijk waren
D: Wat zijn je eerste associaties als je denkt aan jouw schooltijd?
A: Aan mijn schooltijd denk ik aan heel ouderwets klassikaal onderwijs. Wij zaten altijd in de klas. Op de middelbare school had ik eigenlijk alleen bij scheikunde practicum, waar je via het periodiek systeem verschillende elementen ging detecteren. Verder zat je gewoon in de klas en luisterde je – dat was het onderwijs. Als ik nu zie en hoor wat ze bij talen doen, wat ze bij aardrijkskunde doen, dan denk ik: wat heb ik het ontzettend saai gehad.
D: Als docent heb ik altijd bepaalde types leerlingen in de klas zitten. Je hebt boefjes, kletskousen, serieuze perfectionisten, clowns die voor gezelligheid zorgen. Wat voor type zou jij zijn geweest als ik jou in de klas had?
A: We hebben het over Enschede, 1966-1973. Ik was een van de ondernemende types. Je zou mij als boef moeten karakteriseren, of in ieder geval als iemand die heel lastig kon zijn. Ook was ik heel ondernemend. Als je vraagt wat de leuke dingen waren, dan waren dat vooral de buitenschoolse activiteiten waar ik heel veel plezier aan beleefde. In de klas was ik wel een beetje klierig, zal ik maar zeggen. Maar als je bedenkt wat toen als klieren werd beschouwd, dan is dat toch ook weer heel braaf.
D: Kun je daar een voorbeeld van geven?
A: Ik was bijvoorbeeld hoofdredacteur van de schoolkrant. Op een gegeven moment, dat was eind jaren zestig, vonden wij dat alle letters gelijk waren. Dus wij gebruikten geen hoofdletters. Toen werd ik bij de rector geroepen, want hij wilde per se dat zijn naam “van den Berg” met hoofdletters werd geschreven. Op die manier was ik dus heel recalcitrant. Maar ja, hoe recalcitrant is dat eigenlijk?
D: En hoe ging het verder op school?
A: Tot en met de vijfde klas van het gymnasium ging alles voor de wind. Ik kan me niet herinneren dat ik het echt interessant vond, maar ik vond het ook niet vervelend. Het was gewoon zo. Ik had een helder verstand waardoor school nooit problemen opleverde. Ik had altijd goede cijfers, dus dat was heel prettig.
D: Je beschrijft dat je in de zesde klas vastliep. Kun je daar meer over vertellen?
A: Toen kwam de zesde klas en ik zat in zes bèta. Toen moest ik opeens werken aan de exacte vakken. Talen gingen nog steeds heel erg goed. Maar toen ben ik gezakt met een heel hoog gemiddelde aan cijfers omdat ik natuurkunde en scheikunde verwaarloosde. Ik deed mijn huiswerk daar niet voor. En dan gaan we ook meteen al richting burn-out, want dat is een hele traumatische ervaring geweest voor iemand die het altijd heel erg voor de wind ging.
D: Hoe kijk je daar nu op terug?
A: Het moet een puberbrein zijn geweest waardoor ik mijn huiswerk niet deed. Wel woordjes leren voor Engels, Duits en Frans, maar kijken hoe dat nou met Newton en weet ik wat allemaal zit, daar had ik geen zin in. Het is voor mij nog steeds een raadsel waarom ik toen zo geblokkeerd was. Nu zullen ze ongetwijfeld zeggen dat het het puberbrein was waardoor je bestormd werd door allerlei vragen. Ik vond dat er eerst wereldvrede moest komen voordat ik natuurkundeles ging voorbereiden.
D: Wat gebeurde er toen?
A: Uiteindelijk ben ik het volgende jaar voor gymnasium alpha geslaagd. Ik heb de stof van een jaar in moeten halen. Na een herexamen had ik dan mijn gymnasiumdiploma. Ik heb daar kennelijk de overtuiging aan overgehouden dat ik, wanneer het moeilijk wordt, de handdoek in de ring gooi. Dat heeft mij later bij de aanloop van mijn burn-out, toen het moeilijk was, doen denken: daar heb je het weer, de handdoek in de ring. Dat zal niet nog een keer gebeuren. Toen ging ik steeds harder en harder werken, en steeds ineffectiever, uiteindelijk richting burn-out.
Stellingen
D: Dan wil ik graag een aantal stellingen aan je voorleggen. Antwoord met ja of nee. De eerste stelling is: een burn-out is niet te onderschatten.
A: Helemaal mee eens, ja.
D: Het woord burn-out of overspannenheid wordt tegenwoordig te vaak gebruikt.
A: Daar ben ik het ook mee eens.
D: De werkcultuur in Nederland draagt bij aan burn-outs.
A: Ook helemaal mee eens.
D: Onderwijs kan een cruciale rol spelen in het voorkomen van burn-out klachten.
A: Nou, daar heb ik mijn twijfels bij.
D: Een burn-out kan het begin zijn van een beter leven?
A: Ben ik het helemaal mee eens.
De Burn-out
D: Voor de lezer die eigenlijk geen idee heeft waar we het over hebben – een burn-out, hoe zou jij deze omschrijven?
A: Een burn-out is de situatie, in mijn geval, dat je heel moe bent, uitgeput, maar niet kunt slapen. Dat je dom bent – ik had echt werkelijk het idee, ik werkte inmiddels bij Elsevier, dat ik veel te moeilijke onderwerpen aanpakte. Terwijl achteraf blijkt: ik was gewoon dom. En wat nog meer is dat je heel emotioneel bent. Je reageert heel impulsief op dingen. Je bent makkelijk tot huilen geneigd. Het is vooral een kwestie van uitgeput zijn, jezelf niet zijn. Dat is voor mij hoe ik burn-out heb ervaren, ook een hele lichamelijke gewaarwording van dat je doodmoe in je bed ligt en dat het in je hoofd ratelt, ratelt en je maar niet kunt slapen terwijl je bekaf bent.
D: Kun je nog herinneren dat je voor het eerst tegen iemand zei dat je een burn-out had?
A: Nou, weet je wat het idiote is? Ik ben journalist en econoom geworden, ik heb economie gestudeerd om journalist te worden. Dat is allemaal heel goed gelukt. Eén van de dingen die mij sinds begin jaren negentig fascineerde was het feit dat mensen het steeds drukker kregen. Ik heb begin jaren negentig een aantal mensen over burn-out geïnterviewd. En ik had altijd het idee van: ja, dat is iets wat anderen hebben. En ondertussen was ik behoorlijk gejaagd en gespannen, maar dat hoorde bij mij en daar heb ik verder geen aandacht aan besteed.
D: Wanneer kwam het keerpunt?
A: Op een gegeven moment wilde ik naast journalist ook schrijver worden. Toen heb ik met mijn hoofdredacteur afgesproken om één maand als journalist te werken en één maand sabbatical te nemen. Daar kon ik combineren. Maar toen zakte ik helemaal in elkaar. Ik kreeg ruzie met mijn toenmalige vriend, het was echt volledig van het padje af, boos worden en met asbakken gooien. Het was vreselijk. En toen opeens had ik in de gaten: verrek, ik heb zelf een burn-out. Dat had ik heel raar, van anderen wel gezien, maar altijd gedacht: ik ben gezond, ik kan tegen een stootje. Maar als je voortdurend op je tenen loopt en onvoldoende rust neemt, ga je op een gegeven moment onderuit.
D: En toen ging je door de medische molen?
A: Ja, want toen is ook dat regime van één maand op, één maand af afgeblazen. We hebben gezegd: je bent echt burn-out. Toen heb ik ziekteverlof gekregen. Dat heeft een klein jaar geduurd. Ik moest naar de arbo-arts bij de KLM, want Elsevier had daar zijn arbo-diensten ondergebracht. Ik weet nog dat ik vanuit Amsterdam naar een gebouw op Schiphol-Oost moest. Ik zei: “Laat maar mevrouw, ik heb de halve wereld afgereisd voor mijn werk als journalist, maar dit kan ik niet vinden.”
D: Hoe ging dat verder?
A: Op een gegeven moment vroegen ze: “Stel dat je gaat werken, hoe gaat dat dan?” Ik zei: “Dan moet ik eerst gaan lezen, maar ik kan niet lezen.” Alle dingen die bij mijn werk hoorden, maar ook andere dingen, die kon ik niet meer. Ik kan goed koken, maar ik wist echt niet meer hoe je drie pannen tegelijk op het vuur moest zetten en een maaltijd klaarmaken. Ik was helemaal van het padje en de arbo-arts erkende dat er sprake was van echt niet kunnen werken.
Herstel
D: Hoe ging je met je burn-out aan de slag?
A: Ik heb toen een psychiater in de arm genomen – als ik dit bij lezingen vertel, gaat er altijd een siddering door de zaal alsof dat iets heel ergs is. Met die psychiater ben ik mijn reactiepatroon gaan onderzoeken om te kijken: wat is er met jou aan de hand? Want ik moest twee dingen doen. Toen eenmaal die diagnose was gesteld, moest ik rust nemen, herstellen, zorgen dat die chemische fabriek in je lijf weer in zijn oude patroon komt. Maar als je daarna weer op dezelfde voet verder gaat, dan ben je het slachtoffer om een tweede keer een burn-out te krijgen.
D: Wat ontdekte je over jezelf?
A: Ik dacht altijd dat ik geen perfectionist was. Ik had een vriendin die zo perfectionistisch was dat er geloof ik maar één verhaal van haar gepubliceerd is. Ik dacht altijd: zij is een perfectionist. Ik schrijf gewoon verhalen voor de krant, eerst bij de Volkskrant en later bij Elsevier, dus ik ben niet perfectionistisch. Maar gaandeweg ontdekte ik: ja, je bent wel degelijk een perfectionist. En zo zijn er nog een paar dingen die ik heb ontdekt.
D: Je gaf bij de stellingen aan dat het woord burn-out tegenwoordig te vaak gebruikt wordt. Kun je dat toelichten?
A: Er is een verschil tussen burn-out en burn-out-achtige klachten. Dat je eens een keer moe bent en het even heel goed zou moeten uitrusten, dat is iets anders dan wanneer je echt helemaal gevloerd bent. Mensen die zeggen: “Ik had vorige week een burn-out” of “Ik had in de zomer van 2017 een burn-out” – nee, een burn-out is echt iets langer, iets veel ingrijpenders. Maar overspannenheidsklachten zijn van alle tijd en wordt te snel als burn-out benoemd.
Oorzaken en misverstanden
D: Wat zie je als complicerende factor in de discussie over burn-out?
A: Wat ik ook een heel moeilijk iets vind is dat je mensen hebt die gedreven zijn en je hebt mensen die er met de pet naar gooien, die veel makkelijker tevreden zijn en die minder hun best doen. Die gaan dan bij het minste of geringste als ze zich even niet happy voelen zeggen dat ze een burn-out hebben. En dat vind ik heel moeilijk, want mijn adviezen over niet het onderste uit de kan willen halen, ja, dat kun je ook heel makkelijk opvatten van: ze kunnen me wat, mijn baas kan me wat, ik heb nog genoeg mijn best gedaan. Terwijl ik wel denk dat enigszins vlijtig en toegewijd zijn aan je werk wel heel nuttig is.
D: Je gaf aan dat het mede veroorzaakt wordt door de werkcultuur in Nederland. Kun je dat toelichten?
A: Nou, eigenlijk zou ik zeggen de werkcultuur in de neoliberale wereld. De globalisering die begin jaren negentig is ontstaan, steeds meer marktgericht. En tegelijkertijd door nieuwe communicatietechnieken die een zegen zijn, maar ook een vloek waardoor je dag en nacht kunt werken. Er is een werkdruk toegenomen door concurrentie tussen bedrijven, tussen landen, het verdwijnen van heel veel vaste banen.
D: Hoe zie je dat in de praktijk?
A: Er is een verdientelijking van het werk. Steeds meer mensen werken met hun hoofd, er zijn steeds meer hoofdarbeiders. De kennis is aan inflatie onderhevig. Ook al doe je alles gewoon rustig, maar je zult veel meer dan in de jaren zestig, zeventig, tachtig je moeten inspannen om je kennis up-to-date te houden. Daar zijn mensen – de een reageert daar relaxter op dan de ander. Maar het feit dat je vroeger een baan voor het leven had, en nu ieder jaar maar weer moet laten zien dat je goed genoeg bent, dat geeft veel minder zekerheid.
Herkenning
D: Je beschrijft in je boek ook de tijd rond de millenniumwisseling, toen jullie bij Elsevier moesten leren werken met Microsoft Word. Dat was echt een grote verandering, niet?
A: Ja absoluut. Dit was een enorme rationalisering. De intrede van de computers deed eigenlijk de poort open van de tijd van de gouden jaren – waarin alles naar rust, reinheid en regelmaat was – naar de onbeperktheid van de tijd die daarna is. En dan heb je het in je boek nog niet eens over de smartphones die nu hun intrede hebben gedaan waarin je vierentwintig uur beschikbaar kunt zijn.
D: Je publiceerde je boek ‘De lessen van burn-out’ in 2000. Hoe was dat in die tijd?
A: Mijn boek was het tweede Nederlandstalige boek over burn-out. Carien Karsten had ook een boek geschreven als psychotherapeut, als behandelaar. Dat was een jaar eerder uitgekomen. Toen was mijn boek echt helemaal nieuw en exciting. Mensen wisten ook niet zoveel wat een burn-out was. Het was toen echt nog een grensverschijnsel.
D: Je brak eigenlijk een taboe door erover te schrijven?
A: Of het een taboe was weet ik niet, maar wat mij vooral opviel was dat mensen met een heel verschillende achtergrond – politieagenten, verpleegkundigen, artsen, rechters – het boek hadden gelezen en mij mailden van “mevrouw Van Bergen, het lijkt wel alsof u mijn verhaal heeft geschreven.” In die zin zorgde het voor herkenning. Mijn boek werd in die tijd ook veel geadviseerd door therapeuten om te lezen. Heel veel mensen vonden het prettig om mijn boek aan hun partners of bazen te laten lezen zodat die een beeld kregen van wat het is, om met die voortdurende kermis in je kop te leven.
D: Je burn-out bracht je ook het schrijverschap. De stelling was ook: een burn-out kan het begin zijn van een beter leven. Kun je dat toelichten?
A: Ja, want het leven richting een burn-out is geen prettig leven met altijd een opgejaagd gevoel en het gevoel van tekort te schieten. In dat opzicht heeft het mij een rustiger gevoel gebracht. En door dat rustiger gevoel heb ik ook veel beter kunnen schrijven. En ja, dat je op een gegeven moment weet: goed is goed genoeg. Dat je niet denkt van het moet nog weer beter.
Gouden jaren
D: Je was al succesvol voor je burn-out – je leidde de economieredactie bij Elsevier. Na je burn-out ben je vooral schrijfster geworden en ‘De Gouden Jaren’ werd een hit.
A: Het heeft mij veel opgeleverd, maar ik moet even nuanceren dat ik chef van de economieredactie was. Sommige mensen vinden dat een hele promotie. Je bent leidinggevende. Maar ik heb van jongs af aan een carrière als journalist en schrijfster geambieerd. Als je dan de hele tijd achter moeizame of vervelende mannen moet aanzitten om die de goede kopij te laten schrijven, dat heeft mij heel veel energie gekost. Van schrijven daarentegen krijg ik energie. Dat kost ook moeite, maar van een mooi stuk word ik blij.
D: Als ik de belangrijkse les uit je verhaal kan halen dan is dat ook het vieren van je successen.
A: Ja, dat is heel belangrijk. En ik merk ook dat dat verdraaid lastig is. Het wordt altijd op de een of andere manier toch vooruit gekeken. ‘De Gouden Jaren’ kwam in 2014 uit en dat was een enorm succes. En iedereen vroeg aan mij: “En wat ga je nu doen?” En ik had ook zelf meteen zoiets van: ik heb zoveel te vertellen, ik ga een vervolg schrijven – en dat heb ik ook gedaan. Want ik hoorde dan weer zoveel interessante verhalen over hoe het leven vroeger was, en toen heb ik ‘Het Goede Leven’ geschreven.
En achteraf denk ik: God mens, had nou een beetje meer gekeken naar hoe ontzettend leuk het is om zo’n succes te hebben. Daar had ik eigenlijk veel meer mee moeten doen. Waar iedereen maar vroeg ‘en ga je een vervolg schrijven?’ en weet ik het, en zelf ook van ‘oeh joh, dit smaakt naar meer’.
Dat is lastig en ik heb dat toen bij ‘Het Goede Leven’, toen heb ik me ook echt voorgenomen: nu even geen nieuwe projecten en gewoon genieten. Ik denk dat het het karakter is van heel veel mensen. En je omgeving… luister maar, als iemand succes heeft dan wordt er ook altijd gevraagd: “En wat ga je nu doen?” Op je lauweren rusten is weer wat anders, maar ervan genieten is heel gezond.
D: Je bent nu zeventig. Ik durf het bijna niet te vragen maar heb je nog een volgend project?
A: Er is geen enkele financiële reden om te blijven werken, maar ik voel mij ontzettend bevoorrecht dat ik een beroep heb dat je kunt voortzetten zolang als je wilt. Mijn man is overleden en dat heeft voor mij heel erg ingehakt. Dat lijkt heel erg op een burn-out. Maar ik ben nu weer, dat is inmiddels twee en half jaar geleden, aan het opkrabbelen. Ik ben nu – ik moet er eigenlijk om lachen – als verwoed dagboekschrijfster een boek aan het schrijven over wat je meemaakt als je man overlijdt. In dat opzicht is het een zegen dat je journalist bent en dat je met zo’n verdriet iets kunt doen, en hopelijk ook anderen kunt helpen.
Droom uitgekomen
D: Je hebt ook een kleindochter. Als je haar adviezen zou geven over burn-out preventie, wat zou je dan meegeven?
A: Ik denk dat zij het karakter heeft om een heel gezond leven te leiden. Ze heeft niet het karakter om overspannen te raken, denk ik. Ze is veertien of dertien – ze wordt veertien. Ze is vooral bezig met school, wat heel goed gaat want ze heeft een helder verstand. Ze maakt muziek en weet ik wat allemaal. In die zin weet zij ook nog totaal niet wat ze wil worden. Ze heeft een ander karakter dan ik heb.
D: Tot slot nog een belangrijke les die je geleerd hebt?
A: Één van de hele belangrijke ontdekkingen die ik heb gedaan na mijn burn-out is dat moeheid geen nederlaag is, maar een normale reactie op hard werken. En in mijn geval ook op een enorm verlies. Je moet dan niet denken van ‘maar ik wil’ of ‘ik moet’. Moeheid hoort bij het leven. Dat is een van de dingen die ik voor mijn burn-out niet wist en waar ik nu heel erg van bewust ben en waar ik ook naar luister – naar mijn lichaam.
D: Je hebt het geluk dat je het schrijven nog hebt. Het doet me denken aan het gezegde “wie schrijft die blijft”…
A: Ja, ik ben heel blij dat die droom van dat meisje op het gymnasium is uitgekomen. Dat is echt iets waar ik dagelijks blij en dankbaar voor ben.
Ontdek meer van Werkrust | Ontspannen werken in het onderwijs
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.