• Moeten we stoppen met (profiel)werkstukken in het voortgezet onderwijs?

    Moeten we stoppen met (profiel)werkstukken in het voortgezet onderwijs?

    Tot voor kort gold het profielwerkstuk als het sluitstuk van de middelbare schoolcarrière. Maar sinds leerlingen ChatGPT kunnen vragen om iets slims te schrijven over de werking van het menselijk brein in relatie tot stress, is het spel een beetje veranderd. De grote vraag: toetsen we nog wel de leerling — of vooral zijn tools?

    “We geven diploma’s aan chatbots”

    De titel kwam voorbij in het Parool, maar had ook zo uit de docentenkamer kunnen komen: “We geven diploma’s aan chatbots.”
    AI-expert Tom Naberink liet ChatGPT een scriptie schrijven die keurig aan de eisen voldeed. Binnen een paar uur. Hij riep al in 2023 dat het einde van de scriptie nabij was. Maar een jaar later wordt die gewoon nog beoordeeld, net alsof er niets aan de hand is.

    Ook in het AD klinkt het duidelijk: geschreven werk als toetsvorm is onhoudbaar geworden. En als we eerlijk zijn, weten we dat allang. Leerlingen op de middelbare school zijn er vaak verrassend handig in. Zeker op VWO-niveau.

    Ik herken het. In mijn lessen zie ik leerlingen die precies weten wat AI kan. En wat het voor hen kan doen. Een leerling vroeg laatst: “Waarom zou ik een taal leren als de vertaling toch binnen een seconde op m’n scherm staat?” En ergens is dat een logische vraag.

    We toetsen vooral of iets ‘lijkt te kloppen’

    Als leerlingen hun profielwerkstuk (deels) laten schrijven door een chatbot, en jij als docent vooral toetst op vorm en taal, dan loop je het risico vooral in te leveren op… inhoudelijke grip. Want wat weet die leerling nou echt?

    In het hoger onderwijs wordt inmiddels geëxperimenteerd met steekproefsgewijze controles: mensen uit interviews bellen, bijlagen opvragen met chatsessies, of het opnemen van interviews als bewijsmateriaal. Allemaal extra werk — dat niets zegt over het leerproces zelf. Zoals AI-onderzoeker Wilco Verdoold het samenvat: “En niemand steekt er iets van op.”

    Mondeling in plaats van werkstuk: wat ik nu doe

    Omdat ik het geschreven werk niet altijd meer vertrouw, geef ik minder werkstukken. In plaats daarvan doe ik iets anders: mondelinge gesprekken. Leerlingen lezen (of zeggen dat ze gelezen hebben) een boek, en dan stel ik vragen. Niet alleen over de inhoud, maar ook over verbanden. Thema’s. Dilemma’s.

    Wat blijkt? Je hoort snel of iemand begrijpt wat hij zegt. Of dat hij zinnen herhaalt zonder betekenis. En dat levert betere gesprekken op dan ik had met ingezonden werkstukken die soms zo gelikt zijn dat ik de leerling er niet meer in terugzie.

    Ik weet: dit kost meer tijd. En het voelt soms minder ‘objectief’. Maar het geeft me wél zicht op wat iemand heeft geleerd. En of hij of zij kan denken, niet alleen herhalen.

    AI-geletterdheid klinkt mooi — maar wat bedoelen we daar eigenlijk mee?

    Er wordt veel gepraat over ‘AI-geletterdheid’. Dat we leerlingen moeten leren omgaan met AI. Maar wat betekent dat in de praktijk? Dat ze een tool bouwen om Frans te overhoren? Of dat ze juist 30 woordjes afdekken en blijven schrijven tot het blijft hangen?

    Want: kennis die je niet zelf oefent, beklijft minder goed. En pubers kiezen logischerwijs de weg van de minste weerstand — zeker als die snel resultaat oplevert. “U gebruikt toch ook gewoon een rekenmachine?” vroeg een leerling me. Klopt. Maar ik heb wel eerst leren rekenen.

    Het probleem zit dieper: als leerlingen alles kunnen opzoeken, waarom zouden ze dan nog iets leren? En dat is geen opstandige vraag, dat is een fundamentele. En eentje die we als onderwijs serieus moeten nemen.

    Minder product, meer proces

    Wat we volgens Verdoold en anderen missen, is de aandacht voor het leerproces. Niet of iets er goed uitziet of af is, maar: begrijp je wat je inlevert? Of je dat doet via een boek, een uitlegvideo of ChatGPT — het gaat erom dat je het snapt. En dat je het kunt uitleggen. Verwoorden. Toepassen.

    Dat vraagt om andere vormen van toetsen: mondelinge toelichting, reflectie, projectmatig werken, misschien zelfs: leerlingen die hun denkproces expliciet maken in plaats van het eindresultaat afleveren.

    Is dat meer werk? Soms wel. Is het eerlijker? Vaak ook.

    Conclusie

    Het profielwerkstuk is niet per se achterhaald. Maar wél kwetsbaar. Zeker als we blijven doen alsof we zeker weten dat het geschreven werk ‘authentiek’ is, terwijl de leerling zélf soms amper weet wat erin staat.
    Mondeling toetsen is één antwoord. Procesgericht werken een tweede. Maar de echte uitdaging is misschien wel deze: weten we als docenten nog wat we willen toetsen — en waarom?

  • Wat als we het schooljaar zouden plannen vanuit de leerling?

    Wat als we het schooljaar zouden plannen vanuit de leerling?

    Het afronden van een schooljaar heeft altijd iets dubbels: aan de ene kant de moeheid van een lang seizoen, aan de andere kant het vooruitzicht van een fris begin. Een nieuw jaar voelt als een leeg vel papier met kleurpotloden ernaast. Maar als je goed kijkt, zie je vaak al contouren staan van het jaar ervoor. We beginnen opnieuw — maar meestal binnen vertrouwde lijnen.

    De logica van herhaling

    Veel scholen zitten inmiddels in een redelijk strak proces rond PTA’s. Elk vak bepaalt hoeveel toetsen er zijn, wat ze waard zijn, of het schoolexamenmateriaal betreft, en hoe ze in het jaar vallen. Dat gebeurt gelukkig steeds vaker met vaste formats, waardoor slordigheden afnemen. Maar in de praktijk blijft het vaak een optelsom van individuele keuzes per vak.

    Een teamleider zei laatst: “Van de zestig PTA’s zijn er drie echt foutloos ingevuld.” Geen beschuldiging — eerder een illustratie van hoeveel losse schakels het zijn. En hoeveel er moet worden afgestemd, ieder jaar weer.

    De realiteit van de planning

    Als je het schooljaar opdeelt in vijf blokken tussen vakanties, zie je een herkenbaar patroon ontstaan: de eerste weken van een periode zijn rustig, de laatste weken druk. Niemand plant graag een toets in week 1 of 2, en vlak voor de toetsweek is het vaak ook kalm. Het gevolg: een concentratie van toetsen in week 3, 4 en aan het eind van het blok.

    Leerlingen krijgen dus piekbelasting, vaak meerdere vakken tegelijk. En hoewel we officiële toetsweken hanteren, ontstaan er daarnaast ook officieuze piekweken — gewoon omdat de ruimte beperkt is.

    Een gedachte-experiment

    Wat als we het eens omdraaien? Niet: hoe past mijn vak het beste in het jaar? Maar: wat is voor leerlingen een goed te hanteren ritme?

    Stel je voor:

    • Elk vak levert vijf cijfers per jaar aan.
    • De school plant toetsmomenten verspreid over het jaar, bijvoorbeeld vijf vaste toetsweken of een gelijkmatige spreiding.
    • Vaksecties krijgen ruim op tijd te horen wanneer die momenten zijn.
    • De lesstof wordt aangepast aan het toetsmoment — in plaats van het toetsmoment aan de hoofdstukken van de methode.

    Het vraagt een andere manier van plannen. Minder vanuit inhoud, meer vanuit timing. Niet per se beter of slechter — maar misschien wel rustiger voor leerlingen, en overzichtelijker voor teams.

    Wat kan dat opleveren?

    1. Minder toetsdruk in korte tijd
    Als toetsen beter gespreid zijn, krijgen leerlingen meer ruimte om zich goed voor te bereiden. Dat kan helpen om stress te verminderen en zorgt voor een stabieler leerklimaat.

    2. Meer grip op de planning
    Wanneer toetsmomenten centraal gepland zijn, ontstaat er eerder overzicht — ook voor docenten. Geen verrassingen op het laatste moment, minder druk op afstemming achteraf.

    3. Gelijkere uitgangspunten tussen vakken
    Een beperkt aantal meetmomenten maakt de vergelijking tussen vakken eerlijker. En laat ruimte voor variatie in vorm: theorietoets, mondeling, praktische opdracht — zolang het past binnen het grotere ritme.

    In mijn eerdere artikel Toetsing PO en VO onder de loep in politiek Den Haag beschrijf ik hoe de manier van toetsen steeds vaker onderwerp van gesprek is — niet alleen bij scholen, maar ook in politiek en beleid. Toch begint verandering vaak klein: met één sectie, of één school die het aandurft om een stapje buiten de vaste lijnen te kleuren.

    Samen tekenen aan het jaar

    Een leerlinggericht jaarontwerp hoeft geen radicale breuk te zijn met hoe we nu werken. Het kan juist voortbouwen op wat er al ligt — maar dan net anders ingevuld. Wat gebeurt er als we de volgorde van denken omdraaien? Wat als timing het uitgangspunt wordt, en inhoud zich daaraan aanpast?

    Voor veel scholen is dit misschien geen plan voor morgen. Maar als gedachte-experiment kan het verfrissend zijn. Soms helpt het om even uit te zoomen, voordat je het nieuwe jaar opnieuw inkleurt.


    Hoe kijken jullie binnen je vakgroep naar het plannen van het jaar?
    Zijn er al pogingen om het leerlingperspectief meer centraal te zetten? Ik ben benieuwd naar jullie ideeën en ervaringen.

  • 5 tips om de correctie van het centraal examen behapbaar te houden

    5 tips om de correctie van het centraal examen behapbaar te houden

    Zodra de laatste leerling zijn pen neerlegt, begint voor docenten het volgende examenritueel: de correctie. Hoe zorg je dat die klus geen uitputtingsslag wordt? Vijf praktische tips, voor én door docenten.

    De correctieperiode van het centraal schriftelijk examen is voor veel docenten een jaarlijks terugkerend ritueel van concentratie, structuur en tijdmanagement. De regels zijn streng, de verantwoordelijkheden groot, en de dagen soms lang. Het kan voelen alsof je plotseling fulltime beoordelaar wordt in plaats van leraar. Hoe houd je het hoofd koel – en je beoordelingsvermogen scherp?

    Hieronder vijf praktische tips die helpen om de correctielast werkbaar én eerlijk te houden.


    1. Verdeel en heers

    Correctie is geen sprint, het is een serie korte etappes. Zelf merk ik dat mijn focus na ongeveer twee uur flink afneemt. Ik lees antwoorden langzamer, begin te twijfelen over eenvoudige punten, en raak sneller afgeleid.

    Daarom plan ik correctie in blokken van maximaal twee uur. Daarna: een pauze, een andere activiteit, of gewoon even weg van het scherm of papier. Het klinkt als een open deur, maar het verschil in kwaliteit tussen het eerste en derde uur is echt meetbaar – als je eerlijk kijkt.

    Tip: Test jezelf. Hoe lang kun jij écht scherp blijven bij het nakijken? Bouw je dagindeling daar omheen.


    2. Morgenstond heeft goud in de mond

    Niet alleen hoe lang, maar ook wanneer je corrigeert, maakt verschil. Voor mij is het ochtendwerk. Mijn hoofd is dan fris, ik pieker minder en neem beslissingen sneller. Daarom plan ik mijn correctieblokken het liefst voor de lunch.

    Ook in het weekend doe ik dit: vroeg beginnen, correctie afvinken, en daarna andere dingen doen. Het maakt mijn correctiewerk mentaal veel beter te dragen dan wanneer ik om 16.00 uur nog moet beginnen aan een stapel antwoorden.

    Tip: Gebruik je energiepieken slim. Verschuif de correctie naar het moment van de dag waarop jij mentaal op je sterkst bent.


    3. Rust!!!

    Goede correctie vraagt mijn volledige aandacht – en dat betekent: geen afleiding. Op school kies ik bewust een ruimte zonder collega’s, zonder laptop, zonder telefoon. Alleen de examens, het correctievoorschrift en een potlood voor aantekeningen. Geen muziek, geen mail, geen achtergrondgeluid.

    Thuis geldt precies hetzelfde. Ik maak mijn werkplek bewust leeg en minimalistisch. Notities maak ik op papier, omdat digitaal notuleren me toch weer naar tabs en apps trekt. Door te corrigeren in volledige rust, haal ik veel meer uit die twee uur.

    Tip: Behandel correctie als een focusklus. Creëer een eigen ‘correctiebubbel’ waarin niets anders hoeft te bestaan dan de opgaven en jouw beoordeling.


    4. Hulplijnen

    Het docentschap is soms nogal ‘allenig’. Maar ook al zit je soms fysiek alleen, je hoeft het inhoudelijk niet individueel te doen. Overleggen met een sectiegenoot is goud waard – zeker als het gaat om interpretatieverschillen of twijfelgevallen. “Zou dit nog een punt zijn?” of “Hoe lees jij deze redenering?” – zulke vragen stel je sneller aan iemand die naast je zit.

    Ben je een eenpitter binnen je vaksectie? Dan kun je digitaal nog veel kanten op. Zelf zit ik al jaren in een WhatsAppgroep met oud-collega’s. Elke maand mei komt die weer tot leven. Ook vakverenigingen bieden soms forums of contactmomenten aan. En ja, zelfs een AI-chatbot kan sparren – zolang het gebaseerd is op de syllabus en het examenmateriaal van dat jaar.

    Tip: Zoek of bouw een klankbord. Correcteren wordt minder stressvol als je af en toe even je twijfel kunt toetsen.


    5. Ken je beoordelingsvalkuilen

    Een tip die ik pas recent echt ben gaan waarderen, komt van onderwijspsycholoog Paul Kirschner: wees je bewust van cognitieve bias. Zelfs ervaren docenten kunnen beïnvloed worden door onbewuste denkfouten.

    Een klassiek voorbeeld: als je eerste indruk van een leerling negatief is (bijvoorbeeld omdat hij slordig of fout begint), kijk je onbewust kritischer naar de rest. Dit staat bekend als de halo-effect of horn-effect.

    Wat helpt?

    • Afwisselen in volgorde: begin niet altijd bij dezelfde leerling.
    • Herlezen met verse blik: leg twijfels even weg en pak ze later opnieuw op.

    Bron: Paul Kirschner over beoordelingsbias – Didactief

    Tip: Corrigeer jezelf als beoordelaar. Door bewust je volgorde of werkwijze te variëren, maak je je oordeel eerlijker.


    Tot slot

    Correctie van het centraal examen is een verantwoordelijkheid, maar het hóeft geen martelgang te zijn. Door slim te plannen, je omgeving aan te passen, hulp te zoeken én jezelf goed te kennen als beoordelaar, houd je het werkbaar – en zelfs bevredigend.

    Want laten we eerlijk zijn: de beste correctie komt niet uit een vermoeide, overprikkelde geest, maar uit rust, structuur en een beetje collegiale steun.


    En jij?

    Welke correctietip heeft jou ooit écht geholpen – en zou je elke collega aanraden?

  • Terug na je zwangerschapsverlof: waarom scholen meer kunnen doen voor jonge moeders

    Terug na je zwangerschapsverlof: waarom scholen meer kunnen doen voor jonge moeders

    “Wanneer word ik weer mezelf?” Die vraag komt vaker terug dan we denken bij vrouwen die na hun zwangerschapsverlof weer aan het werk gaan. In het onderwijs, waar de werkdruk hoog is en de ruimte voor maatwerk klein, komt die vraag extra hard aan. Toch lijkt die fase ook op de onderwijswerkvloer nog altijd een blinde vlek.

    De officiële kraamtijd is zes weken, maar veel vrouwen voelen de impact van een bevalling tot wel twee jaar later. Dat zegt Pauline Bijster, journalist en auteur van het boek Een nieuw leven. Ze sprak met tientallen wetenschappers, artsen en jonge ouders. Haar conclusie: terugkeren op de werkvloer is fysiek en mentaal veel zwaarder dan we als maatschappij, en zeker als werkgever, willen erkennen.

    Lees: NRC-interview met Pauline Bijster

    ‘Het is allemaal oké’

    Bijster kreeg vijf kinderen in verschillende levensfasen. “Elke keer dacht ik: dit keer zal het beter gaan. Maar ik werd toch weer overvallen door uitputting, stemmingswisselingen, vergeetachtigheid. En dat ondanks een fijne relatie, goede baan en een gezond lichaam.”

    Ze pleit voor een ander script bij terugkeer. Niet: “Wat fijn dat je er weer bent, het is druk, hier is je werk.” Maar eerder: “Misschien voel je je de ene dag prima en ben je de andere dag kapot van een slapeloze nacht – en dat is allemaal oké.”

    Veel vrouwen voelen de druk om ‘weer normaal te doen’, juist omdat ze zich al bezwaard voelen over hun afwezigheid. Uit onderzoek dat Bijster aanhaalt blijkt dat bijna de helft van de moeders het zwaar vindt om weer aan het werk te gaan, en 43 procent durft zich daar niet over uit te spreken. In sommige sectoren loopt het verzuim na terugkeer op tot vijftig procent.

    Volgens Parents Inc. — een organisatie die werkgevers helpt om ouders gezond aan het werk te houden — valt 33 tot 50 procent van de vrouwen (deels) uit na hun verlof, vaak vanwege klachten die verband houden met de postpartumperiode.

    Onderwijs kent eigen knelpunten

    Wie terugkeert als docent, springt direct weer in het ritme van lesuren, pleinwacht en ouderavonden. Pauzes zijn kort, vervanging is schaars, en een rustige werkplek is vaak ver te zoeken. Voor jonge moeders die nog moeten kolven is dat een probleem.

    Wettelijk mag een vrouw de eerste negen maanden na haar bevalling tot twee uur per dag onder werktijd kolven – doorbetaald. Toch blijkt in de praktijk dat scholen vaak geen geschikte kolfruimte hebben. Een klas alleen laten is geen optie, en het vragen om tijd of ruimte stuit soms op onbegrip.

    Zoals een jonge docent vertelde in de Werkrust-podcast:

    “Je weet dat je er recht op hebt, maar het voelt toch alsof je lastig bent. Alsof je moet kiezen tussen professional zijn of moeder zijn.”

    De gevolgen blijven niet uit

    Uit hersenonderzoek blijkt dat het tot twee jaar kan duren voordat delen van het brein die geheugen en leren aansturen, weer volledig functioneren. Tegelijkertijd is het empathisch vermogen verhoogd – handig in de omgang met een baby, maar op de werkvloer kan dat leiden tot overprikkeling of het gevoel ‘voor iedereen te moeten zorgen’.

    Ook officiële cijfers onderstrepen de impact:

    • Volgens het CBS (2019) verandert ruim 40 procent van de vrouwen hun werksituatie bij de komst van het eerste kind.
    • De meerderheid stopt, verandert van baan of gaat structureel minder werken.
    • Slechts één op de drie vrouwen werkt nog evenveel als vóór de bevalling.

    Wat kunnen scholen wél doen?

    Hoewel verlofregelingen in Nederland zijn verbeterd, blijft de ondersteuning op de werkvloer vaak afhangen van de bereidheid van leidinggevenden. Toch zijn er concrete stappen die elke school kan zetten:

    1. Zorg voor een goede terugkeerregeling

    Behandel de eerste weken na zwangerschapsverlof als een re-integratieperiode. Begin met halve dagen, evalueer regelmatig en bied ruimte voor herstel.

    2. Registreer en faciliteer kolven en rustmomenten

    Een kolfruimte, extra pauze en rusttijd zijn wettelijke rechten. Plan dit structureel in het rooster en bespreek het vooraf in het team.

    3. Train schoolleiders in postpartum-ondersteuning

    Een goed gesprek maakt vaak het verschil. Toon begrip, bied flexibiliteit en bespreek verwachtingen open, zonder te veroordelen.

    Een maatschappelijk probleem

    Zoals Pauline Bijster stelt: “Moeders zijn de juf op de school van je kinderen, je huisarts, of de presentatrice op tv. Dit gaat ons allemaal aan.” Het is tijd dat we de postpartumperiode serieus nemen – ook op school – en jonge moeders niet dwingen om te kiezen tussen herstel en hun beroep.


    Wat zou jouw school anders kunnen doen?
    Welke steun had jij gewenst – of gekregen – toen je na je verlof weer ging werken? Laat het weten in een reactie of deel dit artikel met een schoolleider of collega.

  • We toetsen wat af – maar weten we nog waarom?

    We toetsen wat af – maar weten we nog waarom?

    Waarom geven we eigenlijk toetsen? Is het om te meten wat leerlingen kunnen, om selectie mogelijk te maken, of omdat het nu eenmaal zo hoort?

    Op 24 april 2025 vond in de Tweede Kamer een rondetafelgesprek plaats over toetsing en selectie in het funderend onderwijs. Verschillende deskundigen, belangenorganisaties en toetsontwikkelaars gingen met elkaar in gesprek over de rol van toetsen in het onderwijs – en vooral: de gevolgen ervan.

    Bij Werkrust vatten we dit gesprek samen. We borduren hiermee voort op eerdere blogs over dit onderwerp, zoals de vooruitblik op het rondetafelgesprek en de oproep tot meer reflectie op toetsdruk. Niet om een kant te kiezen, maar om jou als leerkracht of docent even te laten stilstaan bij je eigen toetsgewoontes. Want toetsen doen we toch allemaal – maar weten we nog waarom? We kijken naar toetsing in het basisonderwijs én het voortgezet onderwijs, leggen uit wie welke rol speelt, en eindigen met vijf vragen die je helpen reflecteren op jouw eigen toetspraktijk.

    Toetsen in het basisonderwijs: hulpmiddel of hindernis?

    In het basisonderwijs speelt de doorstroomtoets – voorheen de eindtoets – een grote rol in het schooladvies. Deze toets, die leerlingen in groep 8 maken, geeft een score die aangeeft welk type voortgezet onderwijs het beste zou passen: van praktijkonderwijs tot vwo. Scholen gebruiken deze uitslag als aanvulling op het advies van de leerkracht. Maar in de praktijk krijgt de toets vaak een veel grotere rol dan officieel de bedoeling is.

    Er is veel kritiek op deze gang van zaken. Allereerst omdat de toets meet wat leerlingen op dat moment kunnen, maar geen recht doet aan factoren zoals doorzettingsvermogen, leerhouding of thuissituatie. Daarnaast sluit de toets beter aan bij de leefwereld van kinderen uit hoogopgeleide gezinnen, waardoor leerlingen met evenveel potentie, maar minder taal- of toetsvaardigheid, lager scoren.

    Ook de timing is omstreden: de toets komt vaak pas ná het schooladvies, maar bij een hogere score wordt het advies heroverwogen – bij een lagere score niet. Daardoor lijkt het alsof de toets leidend is, en ontstaat er druk op een momentopname die onevenredig zwaar telt.

    Karen Heij, toetsexpert en kritisch volger van het Nederlandse toetsbeleid, zei hierover: “We doen alsof de toets objectief is, maar hij bevat sociaal-culturele bias.” Daarmee bedoelt ze dat de toets vooral goed aansluit bij leerlingen uit taalrijke, hoogopgeleide gezinnen, en minder recht doet aan kinderen met een andere achtergrond.

    We doen alsof de toets objectief is, maar hij bevat sociaal-culturele bias. — Karen Heij, toetsexpert

    Daarom pleit Heij voor een breder adviesproces. Observaties, gesprekken en ontwikkeling over langere tijd zouden net zo zwaar moeten wegen als een enkele toetsuitslag. “Dan krijgt een kind niet één kans, maar meerdere manieren om te laten zien wat het in huis heeft,” zei ze.

    Ongelijke kansen bij gelijke prestaties

    Onderwijswetenschapper Eddie Denessen benadrukte dat het schooladvies geen neutrale weergave is van wat een kind kan. In de praktijk speelt de thuissituatie een grote rol. “Kinderen met hoogopgeleide ouders krijgen gemiddeld een hoger advies, zelfs bij gelijke prestaties,” legde hij uit.

    Zijn voorstel: latere selectie. Niet op je elfde vastleggen welk niveau je aankan, maar leerlingen langer de tijd geven om te groeien. Denk aan langere brugklassen of vakken op verschillende niveaus.

    Wat zegt een toets nou echt?

    Saskia Wools van Cito – de organisatie achter de doorstroomtoets – gaf aan dat een toets slechts één puzzelstuk is in een groter geheel. Volgens haar zijn toetsen nuttig, maar alleen als ze op de juiste manier worden gebruikt. “Je moet goed weten wat je meet, en waarvoor je het meet,” zei ze.

    Wools wees erop dat scholen soms te veel betekenis toekennen aan een enkele toetsuitslag. Ze waarschuwde: “Als je een toets inzet om te voorspellen wat een kind in de toekomst aankan, dan vraag je er misschien wel te veel van.”

    Een andere route: Leve het onderwijs!

    De beweging Leve het onderwijs! kiest bewust een andere aanpak. Scholen binnen deze beweging gebruiken de doorstroomtoets niet standaard. Ze bouwen op gesprekken, observaties en zelfevaluaties om tot een schooladvies te komen.

    In de klas observeren leerkrachten het gedrag, de werkhouding en de leerontwikkeling van hun leerlingen over een langere periode. Ze letten op hoe kinderen omgaan met feedback, hoe ze samenwerken en hoeveel zelfstandigheid ze laten zien. Die observaties worden vastgelegd in verslagen, besproken met collega’s en aangevuld met concrete voorbeelden uit het werk van het kind.

    Leerlingen vullen daarnaast regelmatig zelfevaluaties in, waarin ze reflecteren op hun eigen leerproces. Wat ging goed, waar liepen ze tegenaan en wat zouden ze de volgende keer anders doen? Deze zelfevaluaties vormen een basis voor een gesprek tussen leerling, leerkracht en ouders, waarbij het gaat over ontwikkeling in plaats van scores.

    Volgens deze scholen is het onterecht dat toetsen als een soort objectieve waarheid worden gepresenteerd. Ze vinden dat ontwikkeling tijd kost en zichtbaar wordt in gedrag, niet alleen in getallen. De inspectie is tevreden: deze scholen hebben goed zicht op de ontwikkeling van hun leerlingen, ook zonder gestandaardiseerde toets.


    Toetsen in het voortgezet onderwijs: cijfers, stress en smalle paden

    Wat vinden leerlingen er zelf van?

    Het LAKS – het Landelijk Aktie Komitee Scholieren – is de landelijke belangenbehartiger van middelbare scholieren in Nederland. Hun aanwezigheid aan tafel tijdens het rondetafelgesprek was opvallend en belangrijk: als enige vertegenwoordiger van leerlingen brachten ze een unieke stem in het debat.

    Leerlingen ervaren toetsen als momenten van afrekening.Puk Donken, voorzitter van het LAKS

    Volgens het LAKS draait het onderwijs te veel om cijfers. Uit hun meldpunt en verschillende onderzoeken blijkt dat leerlingen gemiddeld 102 cijfers per jaar krijgen – dat zijn er drie per week. “Wanneer moet je dan nog nadenken over wat je leert?” vroeg Donken zich hardop af.

    Die voortdurende cijferdruk zorgt volgens hen voor stress, prestatiedruk en een ondermijning van het leerplezier. Leerlingen richten zich vooral op hoe ze een toets kunnen halen in plaats van op de inhoud zelf. Dat gaat ten koste van nieuwsgierigheid en verdieping.

    Daarom pleiten zij voor meer formatieve toetsing: toetsen om te leren, niet om te beoordelen. Formatieve toetsen geven feedback en helpen leerlingen vooruit. Ze maken inzichtelijk wat een leerling al kan en waar nog aan gewerkt moet worden. Summatieve toetsen daarentegen – die op het eind een oordeel vellen – domineren nu nog te veel.

    “We willen niet af van toetsen, maar van het idee dat elk leerproces direct moet worden afgerekend,” aldus Donken. “Een goed gesprek over hoe je leert, zegt vaak meer dan een cijfer.”

    Wat zeggen experts?

    Onderwijsjournalist Johannes Visser sluit zich aan bij deze oproep. In zijn boek Is het voor een cijfer? stelt hij dat leerlingen vooral leren om te overleven in het systeem. “Als het doel is om een voldoende te halen, niet om iets te begrijpen, dan verlies je het leerproces uit het oog,” schrijft hij.

    Hij pleit voor een onderwijsaanpak waarin nieuwsgierigheid en persoonlijke groei centraal staan – en waarin cijfers niet de boventoon voeren.

    Ruimte in het schoolexamen

    Gerdineke van Silfhout van SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) wijst erop dat het schoolexamen steeds meer onder druk staat door het centraal examen. Terwijl er in het schoolexamen juist ruimte is voor andere toetsvormen: presentaties, praktijkopdrachten of samenwerken.

    “Als we het schoolexamen serieus nemen, kunnen we leerlingen veel breder evalueren dan nu het geval is,” gaf ze aan. Maar dat vraagt wel om vertrouwen, tijd en ondersteuning.

    Eén toets, veel verwachtingen

    Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is verantwoordelijk voor de centrale examens in het voortgezet onderwijs en de centrale doorstroomtoets in het basisonderwijs. Zij zorgen voor de inhoud, de afname en de kwaliteit van deze toetsen. Tijdens het rondetafelgesprek bracht CvTE-bestuurder Marc Spierings een duidelijke boodschap: toetsen moeten niet overbelast worden.

    We verwachten te veel van één toets. Dat gaat niet goed.Marc Spierings, CvTE

    “We gebruiken dezelfde toets om leerlingen te adviseren, scholen te beoordelen én doorstroom te bepalen. Dat is teveel gewicht voor één meetmoment,” zei hij. Volgens Spierings zijn toetsen bedoeld als meetinstrument, niet als alles-in-één oplossing voor elk onderwijsprobleem.

    Zijn advies aan het onderwijsveld en de politiek: wees duidelijk over de functie van een toets. Kies waarvoor je de toets wilt inzetten – en gebruik hem daar dan ook alleen voor. Als we die helderheid niet aanbrengen, lopen we het risico dat toetsen hun waarde verliezen. in het voortgezet onderwijs en de centrale doorstroomtoets in het basisonderwijs. Zij zorgen voor de inhoud, de afname en de kwaliteit van deze toetsen. Tijdens het rondetafelgesprek bracht CvTE-bestuurder Marc Spierings een duidelijke boodschap: toetsen moeten niet overbelast worden.

    “We gebruiken dezelfde toets om leerlingen te adviseren, scholen te beoordelen én doorstroom te bepalen. Dat is teveel gewicht voor één meetmoment,” zei hij. Volgens Spierings zijn toetsen bedoeld als meetinstrument, niet als alles-in-één oplossing voor elk onderwijsprobleem.

    Zijn advies aan het onderwijsveld en de politiek: wees duidelijk over de functie van een toets. Kies waarvoor je de toets wilt inzetten – en gebruik hem daar dan ook alleen voor. Als we die helderheid niet aanbrengen, lopen we het risico dat toetsen hun waarde verliezen.


    En nu jij

    Het rondetafelgesprek van april 2025 liet zien: er is geen simpel antwoord. Maar wel veel gedeelde zorgen. Toetsen zijn niet neutraal. Ze beïnvloeden hoe leerlingen zichzelf zien, hoe ouders scholen beoordelen en hoe docenten hun lessen inrichten.

    Daarom is het belangrijk om na te denken over jouw eigen toetsintentie. Wat toets jij eigenlijk – en waarom?

    5 vragen voor jouw praktijk

    1. Waarom geef ik deze toets? Wat wil ik precies in kaart brengen?
    2. Wat doe ik met het resultaat? Krijgt de leerling er iets aan? Jijzelf?
    3. Wat zegt deze toets níet? En hoe vang ik dat dan op?
    4. Hoe leg ik het nut van de toets uit aan mijn leerlingen of ouders?
    5. Hoeveel van mijn toetsen zijn formatief, hoeveel summatief? Is dat de verhouding die ik wil?