Auteur: Renee Ruigrok

  • We toetsen wat af – maar weten we nog waarom?

    We toetsen wat af – maar weten we nog waarom?

    Waarom geven we eigenlijk toetsen? Is het om te meten wat leerlingen kunnen, om selectie mogelijk te maken, of omdat het nu eenmaal zo hoort?

    Op 24 april 2025 vond in de Tweede Kamer een rondetafelgesprek plaats over toetsing en selectie in het funderend onderwijs. Verschillende deskundigen, belangenorganisaties en toetsontwikkelaars gingen met elkaar in gesprek over de rol van toetsen in het onderwijs – en vooral: de gevolgen ervan.

    Bij Werkrust vatten we dit gesprek samen. We borduren hiermee voort op eerdere blogs over dit onderwerp, zoals de vooruitblik op het rondetafelgesprek en de oproep tot meer reflectie op toetsdruk. Niet om een kant te kiezen, maar om jou als leerkracht of docent even te laten stilstaan bij je eigen toetsgewoontes. Want toetsen doen we toch allemaal – maar weten we nog waarom? We kijken naar toetsing in het basisonderwijs én het voortgezet onderwijs, leggen uit wie welke rol speelt, en eindigen met vijf vragen die je helpen reflecteren op jouw eigen toetspraktijk.

    Toetsen in het basisonderwijs: hulpmiddel of hindernis?

    In het basisonderwijs speelt de doorstroomtoets – voorheen de eindtoets – een grote rol in het schooladvies. Deze toets, die leerlingen in groep 8 maken, geeft een score die aangeeft welk type voortgezet onderwijs het beste zou passen: van praktijkonderwijs tot vwo. Scholen gebruiken deze uitslag als aanvulling op het advies van de leerkracht. Maar in de praktijk krijgt de toets vaak een veel grotere rol dan officieel de bedoeling is.

    Er is veel kritiek op deze gang van zaken. Allereerst omdat de toets meet wat leerlingen op dat moment kunnen, maar geen recht doet aan factoren zoals doorzettingsvermogen, leerhouding of thuissituatie. Daarnaast sluit de toets beter aan bij de leefwereld van kinderen uit hoogopgeleide gezinnen, waardoor leerlingen met evenveel potentie, maar minder taal- of toetsvaardigheid, lager scoren.

    Ook de timing is omstreden: de toets komt vaak pas ná het schooladvies, maar bij een hogere score wordt het advies heroverwogen – bij een lagere score niet. Daardoor lijkt het alsof de toets leidend is, en ontstaat er druk op een momentopname die onevenredig zwaar telt.

    Karen Heij, toetsexpert en kritisch volger van het Nederlandse toetsbeleid, zei hierover: “We doen alsof de toets objectief is, maar hij bevat sociaal-culturele bias.” Daarmee bedoelt ze dat de toets vooral goed aansluit bij leerlingen uit taalrijke, hoogopgeleide gezinnen, en minder recht doet aan kinderen met een andere achtergrond.

    We doen alsof de toets objectief is, maar hij bevat sociaal-culturele bias. — Karen Heij, toetsexpert

    Daarom pleit Heij voor een breder adviesproces. Observaties, gesprekken en ontwikkeling over langere tijd zouden net zo zwaar moeten wegen als een enkele toetsuitslag. “Dan krijgt een kind niet één kans, maar meerdere manieren om te laten zien wat het in huis heeft,” zei ze.

    Ongelijke kansen bij gelijke prestaties

    Onderwijswetenschapper Eddie Denessen benadrukte dat het schooladvies geen neutrale weergave is van wat een kind kan. In de praktijk speelt de thuissituatie een grote rol. “Kinderen met hoogopgeleide ouders krijgen gemiddeld een hoger advies, zelfs bij gelijke prestaties,” legde hij uit.

    Zijn voorstel: latere selectie. Niet op je elfde vastleggen welk niveau je aankan, maar leerlingen langer de tijd geven om te groeien. Denk aan langere brugklassen of vakken op verschillende niveaus.

    Wat zegt een toets nou echt?

    Saskia Wools van Cito – de organisatie achter de doorstroomtoets – gaf aan dat een toets slechts één puzzelstuk is in een groter geheel. Volgens haar zijn toetsen nuttig, maar alleen als ze op de juiste manier worden gebruikt. “Je moet goed weten wat je meet, en waarvoor je het meet,” zei ze.

    Wools wees erop dat scholen soms te veel betekenis toekennen aan een enkele toetsuitslag. Ze waarschuwde: “Als je een toets inzet om te voorspellen wat een kind in de toekomst aankan, dan vraag je er misschien wel te veel van.”

    Een andere route: Leve het onderwijs!

    De beweging Leve het onderwijs! kiest bewust een andere aanpak. Scholen binnen deze beweging gebruiken de doorstroomtoets niet standaard. Ze bouwen op gesprekken, observaties en zelfevaluaties om tot een schooladvies te komen.

    In de klas observeren leerkrachten het gedrag, de werkhouding en de leerontwikkeling van hun leerlingen over een langere periode. Ze letten op hoe kinderen omgaan met feedback, hoe ze samenwerken en hoeveel zelfstandigheid ze laten zien. Die observaties worden vastgelegd in verslagen, besproken met collega’s en aangevuld met concrete voorbeelden uit het werk van het kind.

    Leerlingen vullen daarnaast regelmatig zelfevaluaties in, waarin ze reflecteren op hun eigen leerproces. Wat ging goed, waar liepen ze tegenaan en wat zouden ze de volgende keer anders doen? Deze zelfevaluaties vormen een basis voor een gesprek tussen leerling, leerkracht en ouders, waarbij het gaat over ontwikkeling in plaats van scores.

    Volgens deze scholen is het onterecht dat toetsen als een soort objectieve waarheid worden gepresenteerd. Ze vinden dat ontwikkeling tijd kost en zichtbaar wordt in gedrag, niet alleen in getallen. De inspectie is tevreden: deze scholen hebben goed zicht op de ontwikkeling van hun leerlingen, ook zonder gestandaardiseerde toets.


    Toetsen in het voortgezet onderwijs: cijfers, stress en smalle paden

    Wat vinden leerlingen er zelf van?

    Het LAKS – het Landelijk Aktie Komitee Scholieren – is de landelijke belangenbehartiger van middelbare scholieren in Nederland. Hun aanwezigheid aan tafel tijdens het rondetafelgesprek was opvallend en belangrijk: als enige vertegenwoordiger van leerlingen brachten ze een unieke stem in het debat.

    Leerlingen ervaren toetsen als momenten van afrekening.Puk Donken, voorzitter van het LAKS

    Volgens het LAKS draait het onderwijs te veel om cijfers. Uit hun meldpunt en verschillende onderzoeken blijkt dat leerlingen gemiddeld 102 cijfers per jaar krijgen – dat zijn er drie per week. “Wanneer moet je dan nog nadenken over wat je leert?” vroeg Donken zich hardop af.

    Die voortdurende cijferdruk zorgt volgens hen voor stress, prestatiedruk en een ondermijning van het leerplezier. Leerlingen richten zich vooral op hoe ze een toets kunnen halen in plaats van op de inhoud zelf. Dat gaat ten koste van nieuwsgierigheid en verdieping.

    Daarom pleiten zij voor meer formatieve toetsing: toetsen om te leren, niet om te beoordelen. Formatieve toetsen geven feedback en helpen leerlingen vooruit. Ze maken inzichtelijk wat een leerling al kan en waar nog aan gewerkt moet worden. Summatieve toetsen daarentegen – die op het eind een oordeel vellen – domineren nu nog te veel.

    “We willen niet af van toetsen, maar van het idee dat elk leerproces direct moet worden afgerekend,” aldus Donken. “Een goed gesprek over hoe je leert, zegt vaak meer dan een cijfer.”

    Wat zeggen experts?

    Onderwijsjournalist Johannes Visser sluit zich aan bij deze oproep. In zijn boek Is het voor een cijfer? stelt hij dat leerlingen vooral leren om te overleven in het systeem. “Als het doel is om een voldoende te halen, niet om iets te begrijpen, dan verlies je het leerproces uit het oog,” schrijft hij.

    Hij pleit voor een onderwijsaanpak waarin nieuwsgierigheid en persoonlijke groei centraal staan – en waarin cijfers niet de boventoon voeren.

    Ruimte in het schoolexamen

    Gerdineke van Silfhout van SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) wijst erop dat het schoolexamen steeds meer onder druk staat door het centraal examen. Terwijl er in het schoolexamen juist ruimte is voor andere toetsvormen: presentaties, praktijkopdrachten of samenwerken.

    “Als we het schoolexamen serieus nemen, kunnen we leerlingen veel breder evalueren dan nu het geval is,” gaf ze aan. Maar dat vraagt wel om vertrouwen, tijd en ondersteuning.

    Eén toets, veel verwachtingen

    Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is verantwoordelijk voor de centrale examens in het voortgezet onderwijs en de centrale doorstroomtoets in het basisonderwijs. Zij zorgen voor de inhoud, de afname en de kwaliteit van deze toetsen. Tijdens het rondetafelgesprek bracht CvTE-bestuurder Marc Spierings een duidelijke boodschap: toetsen moeten niet overbelast worden.

    We verwachten te veel van één toets. Dat gaat niet goed.Marc Spierings, CvTE

    “We gebruiken dezelfde toets om leerlingen te adviseren, scholen te beoordelen én doorstroom te bepalen. Dat is teveel gewicht voor één meetmoment,” zei hij. Volgens Spierings zijn toetsen bedoeld als meetinstrument, niet als alles-in-één oplossing voor elk onderwijsprobleem.

    Zijn advies aan het onderwijsveld en de politiek: wees duidelijk over de functie van een toets. Kies waarvoor je de toets wilt inzetten – en gebruik hem daar dan ook alleen voor. Als we die helderheid niet aanbrengen, lopen we het risico dat toetsen hun waarde verliezen. in het voortgezet onderwijs en de centrale doorstroomtoets in het basisonderwijs. Zij zorgen voor de inhoud, de afname en de kwaliteit van deze toetsen. Tijdens het rondetafelgesprek bracht CvTE-bestuurder Marc Spierings een duidelijke boodschap: toetsen moeten niet overbelast worden.

    “We gebruiken dezelfde toets om leerlingen te adviseren, scholen te beoordelen én doorstroom te bepalen. Dat is teveel gewicht voor één meetmoment,” zei hij. Volgens Spierings zijn toetsen bedoeld als meetinstrument, niet als alles-in-één oplossing voor elk onderwijsprobleem.

    Zijn advies aan het onderwijsveld en de politiek: wees duidelijk over de functie van een toets. Kies waarvoor je de toets wilt inzetten – en gebruik hem daar dan ook alleen voor. Als we die helderheid niet aanbrengen, lopen we het risico dat toetsen hun waarde verliezen.


    En nu jij

    Het rondetafelgesprek van april 2025 liet zien: er is geen simpel antwoord. Maar wel veel gedeelde zorgen. Toetsen zijn niet neutraal. Ze beïnvloeden hoe leerlingen zichzelf zien, hoe ouders scholen beoordelen en hoe docenten hun lessen inrichten.

    Daarom is het belangrijk om na te denken over jouw eigen toetsintentie. Wat toets jij eigenlijk – en waarom?

    5 vragen voor jouw praktijk

    1. Waarom geef ik deze toets? Wat wil ik precies in kaart brengen?
    2. Wat doe ik met het resultaat? Krijgt de leerling er iets aan? Jijzelf?
    3. Wat zegt deze toets níet? En hoe vang ik dat dan op?
    4. Hoe leg ik het nut van de toets uit aan mijn leerlingen of ouders?
    5. Hoeveel van mijn toetsen zijn formatief, hoeveel summatief? Is dat de verhouding die ik wil?

  • Versnipperde meivakantie – ‘Heb je recht op een gezinsvakantie in mei?’

    Versnipperde meivakantie – ‘Heb je recht op een gezinsvakantie in mei?’

    Dit jaar valt me voor het eerst de discussie over de vakantieplanning echt op. Vooral de meivakantie lijkt onderwerp van gesprek. Het AD wijdde er onlangs een uitgebreid artikel aan. Maar wat is eigenlijk precies het probleem? En waarom ervaren we dit als een probleem?

    Een vakantie zou ontspanning moeten brengen, maar door de versnippering van de meivakantie tussen basisscholen (PO) en middelbare scholen (VO) lijkt die ontspanning niet voor iedereen vanzelfsprekend. Vooral onderwijsprofessionals die zelf kinderen hebben, merken de gevolgen.
    Hoe groot is het probleem nu echt? En welke aannames zitten er achter onze verwachtingen rondom vakanties?

    Waarom lopen de vakanties uiteen?

    De meivakantie bestaat uit één verplichte week vrij voor alle scholen. Daarnaast mogen scholen zelf kiezen wanneer ze een tweede week toevoegen. Die ruimte leidt ertoe dat basisscholen en middelbare scholen soms verschillende keuzes maken.

    Middelbare scholen plannen hun extra vakantieweek vaak vóór de verplichte week, omdat de centrale eindexamens in mei starten. Basisscholen schuiven de extra week juist vaak naar achteren.
    Vooral in regio Midden kiezen basisscholen daar dit jaar bewust voor, omdat de zomervakantie relatief laat begint. Door de meivakantie te verlaten, wordt voorkomen dat jonge kinderen een lange periode zonder vrije dagen hebben tussen mei en eind juli.

    “Voor jonge kinderen wil je de perioden tussen vakanties niet te lang maken,” zegt Marie-Elle Bakker, bestuurder bij PCBO Amersfoort.

    Is samen vakantie vieren een recht?

    De versnippering van vakanties levert praktische problemen op voor ouders, maar roept ook bredere vragen op. Is het een recht geworden om twee weken meivakantie met het hele gezin te hebben? Oorspronkelijk was vooral de zomervakantie bedoeld voor gezamenlijke gezinsvakanties.

    Met Hemelvaart en Pinksteren kort na de meivakantie, en de zomervakantie in zicht, lijkt de impact van nog een extra week school verwaarloosbaar. Of kinderen nu tien of elf weken school hebben, maakt in deze periode met veel onderbrekingen vermoedelijk weinig verschil.

    Verschillende perspectieven binnen het gezin

    Niet ieder gezinslid beleeft de vakantie hetzelfde. Pubers kunnen een week vrij zonder ouders of jongere broertjes en zusjes juist prettig vinden: tijd voor zichzelf, afspraken met vrienden en minder verplichtingen.

    Tegelijkertijd is er een belangrijk verschil tussen jonge en oudere leerlingen. Terwijl een bovenbouwleerling vaak zelfstandig zijn weg vindt en weinig begeleiding nodig heeft in vakantieweken, is dat voor brugklassers vaak anders.
    Een brugklasser, die net de overstap naar het VO heeft gemaakt, heeft soms nog baat bij de aanwezigheid van een ouder tijdens vakantieweken. Dit geldt zeker als er ook jongere broertjes of zusjes op de basisschool zijn.

    Voor ouders met kinderen op zowel een basisschool als in de brugklas kan de versnipperde vakantie betekenen dat zij eigenlijk drie weken vrij moeten nemen om voor al hun kinderen beschikbaar te zijn. Dit slokt voor veel ouders een groot deel van hun vakantiedagen op.
    Een alternatief is kinderen naar de buitenschoolse opvang (BSO) brengen of ze alleen thuis laten, maar dat zijn keuzes die niet nodig zijn als de vakantieweken beter op elkaar aansluiten.

    Praktische gevolgen zichtbaar op scholen

    De wens om als gezin samen vakantie te hebben, leidt soms tot creatieve oplossingen. Sommige ouders melden hun kinderen uit het PO ‘ziek’ om alsnog gezamenlijk op reis te kunnen. Hoewel er geen harde cijfers zijn, signaleren scholen dat dit een jaarlijks terugkerend fenomeen is rond de meivakantie.

    “Onze intentie is altijd om vakanties voor basisscholen en voortgezet onderwijs te laten overlappen, maar door de eisen rondom eindexamens en de zomervakantie lukt dat niet altijd,” aldus Stella Efdé, voorzitter van het College van Bestuur van Onderwijsgroep Amersfoort.

    Overdenkingen over flexibiliteit en verwachting

    De onderliggende vraag is of we onze verwachtingen rondom vakanties moeten bijstellen. Steeds vaker lijkt de meivakantie te worden gezien als een recht op een gezinsvakantie, terwijl deze periode daar oorspronkelijk niet voor bedoeld was.

    Het combineren van verschillende belangen — jongere kinderen, eindexamenleerlingen, vakantiedrukte — zorgt ervoor dat volledige uniformiteit lastig blijft.

    Conclusie

    De versnippering van de meivakantie tussen PO en VO maakt duidelijk dat praktische planningsproblemen samenhangen met veranderende maatschappelijke verwachtingen. Terwijl het onderwijssysteem probeert rekening te houden met uiteenlopende belangen, groeit de vraag naar flexibiliteit.
    Misschien is het tijd om kritisch te kijken: verwachten we niet te veel van het onderwijs als het gaat om het faciliteren van onze vakantieplannen?

  • “Wil je weten wat ik verdien? Ik maak verdomme een verschil.”

    “Wil je weten wat ik verdien? Ik maak verdomme een verschil.”

    “Kun je ze een beetje in toom houden, die pubers?”
    Het is een vraag die veel docenten bekend voorkomt. Soms grappend bedoeld, soms serieus. Net als opmerkingen over werkdruk, het salaris of de zomervakantie. In gesprekken en in de media duikt vaak een beeld op van het onderwijs dat zich beweegt tussen twee uitersten: aan de ene kant het zware werk met lastige klassen, aan de andere kant de suggestie van een relatief comfortabele baan met veel vrije dagen. Dat beeld is hardnekkig. En meestal incompleet.

    De Amerikaanse dichter en oud-docent Taylor Mali gaf er een opvallend antwoord op, in zijn spoken word-voordracht “What Teachers Make”. Tijdens een diner vraagt iemand hem wat hij ‘verdient’ als leraar. Niet zozeer in geld, maar als impliciete vraag: waarom zou je in vredesnaam docent worden?

    Mali’s reactie is fel en persoonlijk. Hij vertelt wat hij doet: hoe hij leerlingen aan het denken zet, fouten laat maken, zichzelf laat verbeteren. Hoe hij een zes kan laten voelen als een overwinning, of een acht als een gemiste kans. Hoe hij contact legt met ouders, leerlingen laat schrijven, lezen, denken. En uiteindelijk:

    “Wil je weten wat ik verdien? Ik maak verdomme een verschil.”

    Zijn voordracht heeft wereldwijd veel mensen geraakt. Misschien omdat het zo helder verwoordt wat moeilijk te meten is: de waarde van onderwijs, van iemand die elke dag probeert een ander vooruit te helpen. Het zet aan tot nadenken over hoe we kijken naar het leraarschap, en hoe vaak dat oordeel gebaseerd is op aannames van buitenaf.

    Mali’s woorden zijn geen pleidooi om docenten op een voetstuk te zetten. Wel laten ze zien dat het goed is om soms stil te staan bij wat een beroep in de kern betekent. Niet wat het oplevert op papier, maar wat het losmaakt bij anderen.

  • Toetsing PO en VO onder de loep in politiek Den Haag

    Toetsing PO en VO onder de loep in politiek Den Haag

    Op donderdag 25 april praten Kamerleden met experts over de rol van toetsen in het onderwijs. Wat toetsen we eigenlijk – en waarom?

    Rondetafelgesprek Tweede Kamer: 25 april

    Op donderdag 25 april 2024, van 14.00 tot 17.00 uur, organiseert de Tweede Kamer een rondetafelgesprek over toetsen in het basis- en voortgezet onderwijs. Onderwijswetenschappers, leraren, leerlingen en beleidsmakers gaan in gesprek over de huidige toetspraktijk en wat daarin anders zou moeten. Het gesprek is live te volgen via:
    👉 tweedekamer.nl/rondetafel-toetsen

    Het gesprek raakt aan een kernvraag waar veel docenten, leerlingen én ouders mee zitten: waarom toetsen we, hoe toetsen we – en wat levert het eigenlijk op?


    Toetsen zijn niet per definitie slecht

    Laten we eerlijk zijn: toetsing heeft z’n nut. Als het goed gebeurt, kan het leren juist versterken. Hier een paar belangrijke voordelen:

    Toetsen helpen bij het ophalen en vasthouden van kennis.
    Het zogenoemde testing effect laat zien dat het actief ophalen van informatie (bijvoorbeeld via oefentoetsen of korte quizzen) zorgt voor diepere verankering in het geheugen. [Roediger & Karpicke, 2006]

    Toetsen kunnen richting geven aan het leerproces.
    Vooral bij formatieve toetsing helpt de uitkomst om te zien wat al goed gaat en waar nog werk aan de winkel is. Zowel voor de leerling als de docent.

    Toetsen kunnen motiveren – als ze goed worden ingebed.
    Een toetsmoment kan het leerproces structureren en richting geven, mits het niet alleen draait om ‘een cijfer halen’, maar ook om ‘verder komen’.

    Toetsing kan dus zeker ondersteunend zijn aan leren. Maar in de praktijk…?


    “We moeten leren voor de toets, meneer!”

    Veel docenten merken het: leerlingen komen pas in beweging als er een cijfer aan vastzit. Vooral als het om een officiële PTA-toets gaat, zie je ineens focus. Het lijkt een soort knop: nu moet het. Maar dat roept meteen vragen op: hoe komt het dat leerlingen pas écht meedoen als het om een toets draait?

    “Veel leerlingen doen iets pas als het voor een cijfer is.” – Johannes Visser, Is het voor een cijfer?

    In mijn eerdere blog Waarom toets ik eigenlijk? stelde ik mezelf precies die vraag. Daarin ging ik dieper in op het verschil tussen toetsen om te controleren en toetsen om te ondersteunen. Het antwoord bleek complexer dan gedacht – en precies daarom moeten we dit gesprek blijven voeren.


    Het emmertje is snel leeg

    Een krachtige metafoor om dit probleem te begrijpen: stel je voor dat de aandacht en energie van leerlingen een emmertje is. Elk vak, elke toets, elke planningsopdracht tapt daar iets uit. En dat emmertje is niet oneindig.

    Een snelle rekensom:
    8 vakken × 10 toetsen = 80 toetsen per schooljaar.
    Verspreid over ongeveer 30 toetsweken = bijna 3 toetsen per week.

    Tel daar nog huiswerk, presentaties, praktische opdrachten en schoolstress bij op, en je ziet: dat emmertje loopt regelmatig over. Als de ene docent een toets aankondigt, verdwijnt de energie automatisch bij het vak van de ander. Herkenbaar?


    Van meten naar mediëren

    In Medierend Leren pleit Emiel van Doorn voor een andere kijk op leren én toetsen. Hij bouwt voort op het werk van Vygotsky en stelt dat echte ontwikkeling ontstaat in interactie, niet in isolatie. Leerlingen groeien vooral in de ruimte waar ze uitgedaagd worden tot iets wat ze nog nét niet zelfstandig kunnen – de zone van naaste ontwikkeling.

    Een toets moet dus niet alleen meten waar iemand nu staat, maar een brug slaan naar waar diegene naartoe kan groeien – mét begeleiding.

    “Leren gebeurt in interactie, niet in isolatie voor een toets.” – Emiel van Doorn

    Dat vraagt om een cultuurverandering in het onderwijs: minder nadruk op afrekenen, meer op begeleiden.


    Tijd voor een andere toetscultuur

    Als toetsen het leerproces onderbreken in plaats van ondersteunen, is het tijd om kritisch te kijken. Niet naar óf we toetsen, maar hoe we dat doen. Wat willen we meten? Wat willen we bereiken?

    🟢 Toets minder, maar beter
    🟢 Stem toetsmomenten af tussen vakken
    🟢 Gebruik toetsen als startpunt voor feedback, niet als eindstation

    Het rondetafelgesprek op 25 april is een kans om die omslag in gang te zetten. Een kans om weer ruimte te maken voor de vraag die aan de basis zou moeten staan: helpt deze toets het kind vooruit?


    👉 Wat vind jij?

    Hoe ervaar jij toetsdruk op school? Zie jij dat leerlingen opbranden door de hoeveelheid toetsen – of juist opbloeien als het goed gebeurt?

    Laat van je horen in de reacties. Wat werkt op jouw school, en wat kan anders? Heb je ervaringen of ideeën die we mee moeten nemen in dit gesprek? 💬👇

  • Examenstunts: puberaal plezier of ontspoorde traditie?

    Examenstunts: puberaal plezier of ontspoorde traditie?

    Sumopakken en confetti maakten plaats voor sloopauto’s in brand. Is dit een onschuldige rite of passage, of zijn we een grens overgegaan?

    Een dag vol traditie, chaos en afscheid

    Voor veel eindexamenleerlingen is het dé dag waar ze jarenlang naartoe leven: de examenstunt. Een laatste speelse daad om hun middelbareschooltijd af te sluiten. In veel gevallen zijn de stunts grappig en creatief. Denk aan leraren die in een sumopak worden uitgedaagd, een voetbalwedstrijd tegen de docenten waar de hele school op afkomt, of een zelfgekozen thema waarbij zelfs de brandweer even meedoet.

    “Het was de dag waarop je als leerling even de touwtjes in handen had. Er was drank, ja, maar vooral veel lol.”

    Een veranderend beeld

    Toch wordt dat onschuldige beeld de laatste jaren steeds vaker overschaduwd door incidenten. In een recent artikel op NU.nl blijkt dat politie en brandweer in het hele land vaker moeten uitrukken voor ontspoorde examenstunts. (Bron)

    Sloopauto’s worden in brand gestoken, brugklassers bekogeld met eieren, bier en meel, en op sommige scholen voelt het personeel zich onveilig. Wat ooit een ludiek afscheid was, lijkt soms te veranderen in een vorm van georganiseerde overlast.

    Waar komt deze traditie vandaan?

    De examenstunt kent een lange geschiedenis. Al in de jaren ’50 en ’60 begonnen leerlingen hun examenperiode af te sluiten met een stunt, meestal kleinschalig en ludiek. In de jaren ’80 en ’90 groeide het uit tot een cultureel fenomeen. Klaslokalen werden omgetoverd tot jungle, leraren kwamen verkleed op school, en niemand keek vreemd op van een rookmachine in de aula.

    Het was een uitlaatklep. Een gecontroleerde rebellie. Het hoorde erbij.

    Grenzen vervagen in een digitale tijd

    Wat is er veranderd? Eén verschil is de zichtbaarheid. Waar stunts vroeger alleen zichtbaar waren voor leerlingen en leraren op school, zijn ze nu onderdeel van een groter publiek: dat van social media.

    “Wat vroeger een stunt voor de school was, is nu een show voor het internet. Het gaat ineens om likes, niet om lol.”

    De druk om op te vallen is groot. Jongeren zoeken naar originaliteit én spektakel – en soms schiet dat zijn doel voorbij.

    Vrijheid vraagt om verantwoordelijkheid

    Dat roept de vraag op: zijn deze ontsporingen excessen die er nu eenmaal bij horen, of zijn de normen echt aan het schuiven? Kunnen jongeren nog verantwoordelijkheid dragen voor hun vrijheid?

    De examenstunt als traditie verdient het om in stand gehouden te worden. Het is een belangrijk overgangsritueel. Een moment om samen te lachen, afscheid te nemen, iets geks te doen. Maar het vraagt wel om duidelijke kaders.

    Zelfs mét hulp lukt het vaak niet meer

    Opvallend is dat er de laatste jaren op veel scholen juist géén stunt meer plaatsvindt. Zelfs als de school actief meedenkt, budget beschikbaar stelt en ruimte biedt voor eigen invulling, krijgen leerlingen het vaak niet voor elkaar om met een collectief idee te komen. De bereidheid om vrije tijd op te geven, af te spreken, te organiseren – het lijkt te veel gevraagd, zelfs als daar een onvergetelijke herinnering tegenover staat.

    “We zijn al een paar jaar perplex van de vraag: ‘Wanneer wordt de stunt eigenlijk geregeld?’”

    Dat zet vraagtekens bij het eigenaarschap van deze generatie.

    Niet iedereen is er rouwig om

    Overigens is lang niet elke docent treurig over het verdwijnen van de stunttraditie. Op sommige scholen was de examenstuntdag ook een dag van angstige anticipatie.

    “Ik herinner me collega’s die na hun laatste les haastig vertrokken, nog vóór de bel, bang voor wat de ‘wraakzuchtige’ eindexamenklas voor hen in petto had,” vertelt een oud-leraar.

    Op zijn vorige school hing op de stuntdag een lijstje bij de koffieautomaat met namen van docenten die geacht werden in de aula te verschijnen. Daar volgde dan een speels ‘tribunaal’ waarin oude anekdotes werden opgehaald en passende sancties volgden: een taart in het gezicht, een potje modderworstelen met een leerling – uiteraard onder toezicht van de leerlingvereniging, die als ceremoniemeester en grensbewaker fungeerde.

    Ook buiten schooluren werd serieus werk gemaakt van de stuntveiligheid. Minder Werkrust – een groep jonge, betrokken docenten – sliep de avond ervoor op school om het gebouw te bewaken tegen minder ludieke plannen. Er werd een soort kat-en-muisspel gespeeld met leerlingen uit de wijk die erop uit waren de stuntavond te saboteren.

    Van verbieden naar begeleiden

    Verbieden is zelden de oplossing. Wat wél werkt: begeleiden. Scholen kunnen vooraf het gesprek aangaan, kaders stellen en samenwerken met leerlingen. Een stuntcommissie waarin ook docenten zitting hebben. Plannen die vooraf worden goedgekeurd. Ruimte voor creativiteit, maar met oog voor veiligheid en respect.

    “Je hoeft de traditie niet af te schaffen, maar je moet haar opnieuw uitvinden met de tijdgeest mee.”

    Er zijn genoeg geslaagde voorbeelden die laten zien dat het anders kan. Een aula vol strandstoelen en opblaasflamingo’s. Docenten die worden verrast met een persoonlijke awardshow. Een gigantische silent disco in de gymzaal.

    Dat zijn de verhalen die je jaren later nog vertelt.

    Wat blijft er over van de stunt?

    De examenstunt is geen probleem, maar een kans. Een kans om leerlingen eigenaarschap te geven, en om als school gezamenlijk iets moois neer te zetten. Maar die kans vraagt om vertrouwen én verantwoordelijkheid. Want tradities blijven alleen waardevol als ze met respect worden doorgegeven.

    Wat denk jij?

    Moeten we de ontspoorde incidenten zien als uitzonderingen die erbij horen? Of zijn examenstunts een traditie die haar houdbaarheidsdatum nadert?

  • Hersenbudget in het onderwijs: hoe minder doen meer oplevert

    Hersenbudget in het onderwijs: hoe minder doen meer oplevert

    Maandagochtend. Je loopt het schoolgebouw binnen en voor je het weet ben je alweer tien dingen tegelijk aan het doen. Hoeveel ruimte is er dan nog over in je hoofd? In een column introduceerde Ellen Deckwitz het woord hersenbudget: een treffende metafoor voor de mentale ruimte die je op een dag hebt. Zeker in het onderwijs is dat budget vaak sneller op dan je denkt. Wat doe jij als je merkt dat het ’te vol’ raakt? Wat helpt jou om binnen je grenzen te blijven?

    Waarom raakt het onderwijs snel ‘blut’?

    Van docenten wordt verwacht dat ze tijdens het lesgeven openstaan voor vragen van leerlingen, tussendoor hun e-mail in de gaten houden én ook nog administratie bijwerken. Studenten en leerlingen zelf ervaren huiswerk, projecten, repetities en sociale verplichtingen, terwijl de smartphone ook nog volop aandacht vraagt. In een eerder artikel op Werkrust werd al gewezen op de valkuil van multitasken: het brein kan maar één cognitief veeleisende taak tegelijk écht goed aan. Toch proberen we vaak meerdere dingen parallel te doen. Het resultaat? Een hoofd dat overuren draait.

    Multitasken: geen superkracht, maar een valkuil

    Multitasken klinkt efficiënt: even snel twee of drie dingen tegelijk regelen. Maar ons brein is daar niet voor ontworpen. Elke keer dat je van taak wisselt, verspil je energie aan het ‘opnieuw opstarten’ van je concentratie. Neurowetenschapper Rick Hanson benadrukt in zijn boek Eén ding tegelijk het belang van die ononderbroken focus. Ben je wél steeds aan het schakelen, dan raakt je hersenbudget sneller op.

    Concentratie-expert Mark Tigchelaar spreekt bovendien van vier ‘concentratielekken’:

    • Te weinig prikkels (saaie taken die je doen afdwalen)
    • Te veel interne prikkels (piekergedachten die je hoofd bezighouden)
    • Te weinig brandstof (gebrek aan rust, slaap of goede voeding)
    • Te veel externe prikkels (een rumoerige omgeving, appmeldingen, enz.)

    In het onderwijs vind je die lekken volop. Denk aan de leerlingen die versuffen bij een lange, monotone les (te weinig prikkels), het gepieker van docenten over werk dat zich opstapelt (te veel interne prikkels), geen tijd voor een fatsoenlijke pauze (te weinig brandstof) en een vol, lawaaiig klaslokaal of lerarenkamer (te veel externe prikkels).

    Focus in het klaslokaal

    Een typische lesdag laat weinig ruimte voor rust. Leerlingen die niet vooruit te branden zijn, docenten die ’s nachts piekeren over ouderavonden en rapporten, pauzes die worden opgeslokt door vergaderingen of nakijkwerk… Geen wonder dat je na zo’n dag uitgeblust raakt. Juist omdat de werkdruk hoog is, is bewust omgaan met je hersenbudget cruciaal.

    “Als je te ver over je grenzen gaat, belandt de rekening vroeg of laat op de mat.”

    In Deckwitz’ column bleek die rekening een heftige migraineaanval. In het onderwijs kan het uitmonden in langdurige stress, ziekmeldingen of een burn-out.

    Grenzen stellen in een context vol druk

    Deckwitz’ vriendin heeft het ‘luxeprobleem’ dat ze, dankzij eerdere jaren van keihard werken, nu financiële ruimte heeft om het rustig aan te doen. Veel onderwijsmensen hebben die optie niet zomaar. Er is een lerarentekort, er liggen stapels werk en extra taken als stagebegeleiding, mentoraten of coördinatieklussen lonken voortdurend. Juist dan is het belangrijk om te beseffen: als je niet op je hersenbudget let, loop je leeg.

    Dat geldt ook voor studenten en leerlingen. Ze balanceren schoolwerk, hobby’s, sport en een sociaal leven. Overvolle agenda’s verhogen de kans op stress, slapeloze nachten of concentratieproblemen in de klas.

    Minder doen en toch meer bereiken

    Het lijkt misschien onhaalbaar in een sector waar het werk nooit helemaal af is, maar toch is ‘minder doen’ vaak dé sleutel tot meer productiviteit. ‘Minder doen’ betekent niet dat je klakkeloos taken laat vallen. Het houdt in dat je selectiever bent, prioriteiten stelt en focust op de essentie.

    Voorbeeld 1: In plaats van tijdens een les alles tegelijk te willen uitleggen, kun je ook kiezen voor korte, gerichte instructies. Laat je leerlingen vervolgens zelfstandig werken en bied daarna ruimte voor vragen. Zo voorkom je dat je voortdurend wordt afgeleid en kun je je brein rustmomenten geven tussen de begeleidingsmomenten door.

    Voorbeeld 2: Plan één moment op de dag waarop je je administratie of e-mails bijwerkt, in plaats van tussendoor steeds je inbox te openen. Dit voorkomt versnippering van aandacht en helpt je om taken sneller af te ronden. Lees meer hierover in dit artikel op Werkrust.

    Voorbeeld 3: Zet een wekelijkse terugblik in je agenda waarin je je takenlijst en werkplanning evalueert. Wat kostte veel energie? Wat leverde rust of voldoening op? Door regelmatig te reflecteren, blijf je bewuster omgaan met je mentale ruimte. Inspiratie hiervoor vind je in dit artikel van Werkrust.

    Creëer ruimte voor écht herstel

    Hersenbudget draait niet alleen om taken slim managen, maar ook om voldoende rust nemen. Dat begint al bij het bewaken van je pauzes: eet niet altijd ‘even snel’ je boterham achter je bureau. Loop een rondje, maak een praatje over iets anders dan werk, of neem een moment om je hoofd te legen. Die kleine herstelmomenten maken dat je hersenbudget niet razendsnel leegloopt.

    “Ik heb ontdekt dat korte pauzes zorgen voor een frisse blik en juist tijd opleveren, in plaats van kosten.”

    Door even afstand te nemen, kun je daarna scherper verder. Je voorkomt dat je brein permanent in de hoogste versnelling moet draaien.

    Het belang van bewust hersenbudget

    Het verhaal van Ellen Deckwitz en haar vriendin maakt duidelijk dat hersenbudget geen trendy term is, maar een treffende metafoor voor hoe snel ons hoofd vol kan raken. Zeker in het onderwijs, waar de werkdruk en verwachtingen vaak hoog zijn, loont het de moeite om je brein niet te overbelasten. Wie goed let op zijn hersenbudget, vergroot de kans dat hij of zij aan het eind van de dag nog energie overhoudt voor de dingen buiten school.

    Neem de tijd om na te denken waar je je mentale ‘krediet’ echt aan wilt besteden, zet minder in op multitasken en gun jezelf én je leerlingen meer rust. Uiteindelijk profiteert iedereen van een gezonde balans in het onderwijs: minder stress, betere focus en meer voldoening in dat mooie vak dat je iedere dag uitoefent.

  • Is lunchen zonder pauze nog wel lunchen?

    Is lunchen zonder pauze nog wel lunchen?

    In het onderwijs is de lunchpauze vaak een soort tussenzone: net geen lestijd, maar zeker ook geen rustmoment. En toch is dat precies wat we juist wél nodig hebben. Laatst las ik een post van Stijn Nieman die me aan het denken zette. Hij schreef dat je tijdens een werklunch drie dingen misloopt: rust voor je hoofd, contact met collega’s en een gezonde eetpauze. En eerlijk gezegd: dat herken ik.

    We hebben allemaal die dagen waarop je met een salade in je hand nog snel iets afstemt met je sectiegenoten. Of een overleg voert met een projectgroep, omdat iedereen dan toevallig beschikbaar is. En dan duikt er vaak ook nog een leerling op in de personeelskamer die je dringend nodig heeft. Kortom: er gebeurt van alles, behalve opladen.

    Een boterham in je lokaal

    Wat me ook opvalt: steeds meer collega’s kiezen ervoor om in hun lokaal te lunchen. Soms waarschijnlijk om even geen prikkels te hebben – stilte, geen vragen, gewoon ademhalen. Maar soms zie ik ook dat de boterham ondertussen plaatsmaakt voor een toets, een PowerPoint of het nakijken van werk. Begrijpelijk. Maar het roept de vraag op:

    “Als je blijft werken tijdens je lunch, ben je dan echt aan het lunchen?”

    Want je brein draait in het onderwijs de hele dag door. Van uitleg tot gesprek, van improvisatie tot administratie. Juist dan is het belangrijk om één moment per dag écht afstand te nemen. Niet alleen om rust te voelen, maar ook om er daarna weer met volle focus te kunnen staan.

    Het belang van pauze voor je brein én je team

    Onderzoek laat zien dat mensen die hun pauze gebruiken om los te komen van werk, daarna scherper zijn en zich beter kunnen concentreren. In de klas merk je dat direct: meer rust, meer overzicht, meer ruimte om te schakelen.

    Daarnaast is het contact met collega’s tijdens de pauze van grote waarde. Even niet over toetsen of roosters, maar juist over het weekend, een goede serie of de chaos op het schoolplein. Dat soort informele gesprekken bouwen vertrouwen op, en die verbinding maakt samenwerking op andere momenten weer makkelijker.

    Bewust kiezen voor pauze

    En dan nog iets: hoe je eet, doet ertoe. Als je lunch er snel tussendoor glipt, kies je meestal voor gemak. Vaak iets wat je energie juist niet ten goede komt. Bewust pauzeren betekent ook: even rustig eten, en merken dat je hebt gegeten.

    Dus ja: ook op de drukste dagen loont het om écht pauze te nemen. Even weg uit de werksfeer, al is het maar twintig minuten. Niet om nóg iets te regelen, maar om op te laden.

    En jij?

    Hoe ziet jouw lunchpauze eruit? Lukt het je om even los te komen van je werk, of wordt het toch vaak een werkmoment met een boterham erbij?